“Dat was de plaatselijke dorpsgek,” merkt Gijs op. “Volgens mijn pa heeft elke stad minstens één zo’n idioot rondlopen. ’n Boodschapper – huh!” Hij weet het zeker.
“Maak je niet druk, joh,” reageert Leon die languit in het gras ligt. Hij heeft zijn handen achter zijn hoofd gevouwen.
De boodschapper verdwijnt geruisloos in het bos en Jokke gaat weer zitten – wel blijft hij naar de bomen kijken alsof daar een antwoord vandaan zou moeten komen. Dus de heuvel is een graftombe. Hij heeft maar iets geroepen en het bleek juist te zijn. Er lag geen enkele diepere waarheid in de ogen van de Boodschapper, zoals bij gewone mensen vaak wel te zien is. Ja, Jokke heeft maar iets geroepen. “De schikgodin heeft niets over een boodschapper gezegd.”
“Dus toch een dorpsgek.”
“Vanmiddag een persconferentie. Dat klinkt redelijk. Je zult zien dat een hoop mensen hierheen komen om het wonder van de lichtdwergen met eigen ogen te aanschouwen,” zegt Andrea. “Het gaat spannend worden vannacht.”
Niet zo lang geleden wilde Jokke een avontuur beleven – een spannend avontuur om de vakantie passend af te sluiten en de saaie weken door te komen. Er dreigt meer spanning en sensatie te ontstaan dan hem lief is. Een schikgodin en een boodschapper. Hoe zou je normaal gesproken een boodschapper herkennen? Gijs mag denken aan een dorpsgek, maar Jokke hoort de waarheid te voelen – dat is zijn talent – zijn gave. Bij mensen lukt het doorgaans heel goed. Maar de boodschapper – of de man die zich als zodanig heeft voorgesteld – is compleet anders. Gijs brengt Jokke aan het twijfelen. Enkele ogenblikken geleden geloofde hij de boodschapper – nu niet meer.
Tijd verstrijkt langzaam als je lui in het gras ligt. Het biedt voordelen. Vakantie duurt langer. Jokke hoort de auto’s passeren die op de snelweg rijden. De stad ligt als een reusachtig lichaam naast de snelweg. Alleen via de brug kom je in het bos. Achter de flat stroomt een breed kanaal – een erg drukke vaarweg. Geen geschikte plek om eventjes zwemmend over te steken. Een bootje zou kunnen. Zijn geheugen toont hem alle barrières, muren en hekwerken die er zijn geplaatst. Andrea en Leon staan op en gaan vruchten plukken in het bos, zodat ze zo meteen iets te eten hebben. Er is genoeg. Jokke kijkt naar het flatgebouw dat eenzaam tussen het groen staat. Het doet hem denken aan een vuurtoren op een onbewoond eiland. Alleen via de brug kunnen stedelingen het bos bereiken en politie kan deze toegang blokkeren. “Mensen komen alleen binnen, als de politie dat wil.”
“Je hebt gelijk, maar ze zullen het toch proberen.”
“Eerlijk gezegd denk ik dat er niets zal gebeuren.”
Jokke sluit zijn ogen – zon brandt op zijn lichaam en hij gelooft dat er geen nieuwe winters kunnen komen. Voor altijd zomer.
“Wist je van de graftombe?”
“Nee,” antwoordt Jokke. “Het was een wilde gok.”
“Wel goed trouwens. Ik wist het niet eens.”
“Heel vreemd. Bij gewone mensen zie ik wat ze verborgen proberen te houden.”
“Wel handig als je dat kunt.”
“Misschien ga ik wel voor de recherche werken.”
“Denk je dat Destiny dat leuk zal vinden?”
“Nee, het zal wel niet.”
Minuten tikken heel traag voorbij – de snelweg en stad lijken verder weg dan ooit. Andrea en Gijs beklimmen de heuvel en dragen perziken, appels en wat bramen. Leon gebruikt zijn shirt als fruitschaal. Hij legt het behoedzaam neer, geholpen door Andrea. Het fruit mag niet per ongeluk wegrollen.
“Wist jij het?”, vraagt Gijs aan Andrea. “Van de grafheuvel.”
“Moeder heeft het altijd over tumulus. Ja, dat wist ik. Het was een verrassing dat Jokke er ook van op de hoogte was.”
“Nee, ik zei maar wat.”
“Een grafheuvel moet een ingang hebben. Waar is hier de ingang?”, vraagt Leon.
“Beneden – ergens,” zegt Andrea.
“Wou je naar binnen?”, vraagt Jokke.
“Ben je wel eens in een graftombe geweest?”, vraagt Gijs.
“Ja, in Bretagne. Daar heb je er een heleboel,” zegt Andrea.
“Ik nog niet en ben zeer benieuwd hoe dat er uitziet – een tumulus,” zegt Jokke.
“Donker en kil. Er zijn petrogliefen.”
“Hó – hó – wacht eens even. Petrogliefen?”, vraagt Leon die zijn tanden in een appel wil zetten.
“Ja, dat zijn tekens die mensen in gesteente hebben gekrast,” verklaart Andrea, “en dat doen mensen al vele duizenden jaren lang – ver voor de uitvinding van het schrift. Heel leuk om te zien, hoor.”
“Zullen we straks eens kijken of we de ingang van de tombe kunnen vinden en binnen raken?”, vraagt Gijs. “Het lijkt me wel leuk.”
“Oké. Doen we.”
“Maar er is nergens een deur!”, roept Andrea.
“Die ga ik vinden,” zegt Gijs en het lijkt opschepperij, maar zijn vrienden twijfelen absoluut niet aan zijn woorden, want de dwergen zien wat onder het aardoppervlak verborgen ligt. Hun vaardigheden op dat vlak zijn legendarisch.
Na het eten blijven er enkele bramen liggen voor de vogels. “Binnenkort zullen we weer met zijn allen gaan plukken,” merkt Andrea op, terwijl ze naar de voet van de heuvel lopen. Elk jaar als de vruchten rijp genoeg zijn, gaan alle flatbewoners een dagje in het bos aan het werk. Ze nemen manden mee die ze vullen met peren, appels, perziken, bramen en bessen – alles wat groeit en eetbaar is.
Ze lopen om de heuvel heen en Jokke herkent nergens een ingang. Dat doen zijn vrienden evenmin. Gijs blijft staren – hij kijkt helemaal niet, maar stáárt naar de aarde alsof hij een röntgenapparaat in zijn hoofd heeft zitten. Gijs gaat voorop. Jokke, Andrea en Leon volgen hem.
Er lijkt een wolk voor de zon te schuiven – plotseling valt er een koele schaduw over de heuvel. Jokke kijkt omhoog, Andrea en Leon volgen zijn kijkrichting, maar Gijs blijft zoeken naar de ingang. Jokke zoekt de wolk die de zon blokkeert, maar er zijn helemaal geen wolken. Het is nog net zo onbewolkt als een uur geleden. Toch ligt er een schaduw over de heuvel. Buiten de schaduw, de plotselinge kilte, voelt Jokke nog iets anders. Er is iemand in zijn nabijheid. Het is niet Andrea, Leon of Gijs. Zijn vrienden hebben zich verspreid over een grotere oppervlakte, omdat ze de ingang van de tombe willen vinden. Jokke voelt dat er iemand bij is gekomen – temperatuur daalt enorm en hij heeft het ineens vreselijk koud. Hij kijkt opzij – er staat iemand naast hem die er enkele ogenblikken eerder niet was. Een geest. Transparant bijna, want Jokke moet heel goed kijken, anders ziet hij slechts een rimpeling in de atmosfeer. De geest beweegt zijn mond. Man heeft een normale lichaamslengte – bijna 1 meter 80, halflang haar, een hangsnor, baard van minstens een week, gedrongen gestalte. Omtrekken krijgen een vastere vorm. Mond beweegt, maar Jokke voelt alleen een intensere kou – geen woord, geen klank, helemaal niets. Andrea staart met opengevallen mond naar de geest – Gijs en Leon doen hetzelfde. Jokke probeert de geest te te begrijpen. Hij dwingt zichzelf dichterbij de geest te komen – ondanks de onaardse kou – een korte pezige arm wijst naar een plek in het bos. “Daar – daar!” Lippen bewegen erg langzaam. Jokke hoort geen klanken, maar leest het woord.
“Wat is er – daar?”, vraagt Jokke, maar hij begrijpt wat de geest bedoelt. Ze begrijpen het allemaal. Ze hoeven de ingang van de tombe niet aan de voet van de heuvel te zoeken. Er zijn meer geheimen onder de grond achtergebleven dan ze hadden durven dromen. “Oké,” zegt Jokke, “ik snap het – ik dank je voor je hulp en wens je alle rust die je verdient.”
De geest knikt met zijn hoofd en verdwijnt vrij snel – zijn gestalte krijgt de transparante aanblik van water. Jokke kan opnieuw dwars door hem heen kijken en moet zich concentreren, maar het verschil tussen de geest en atmosfeer verdwijnt. Schaduw lost binnen enkele seconden op. De zon weet opnieuw een heerlijke, zomerse warmtedeken neer te leggen en Jokke zoekt eventjes naar houvast, omdat hij flauw dreigt te vallen. Het bos en de heuvel beginnen te draaien. Het is een verschil van enkele tientallen graden Celsius. Hij pakt de schouder van Andrea vast en blijft staan.
“Dus de ingang ligt daar ergens?”, vraagt Andrea.
“Hulp uit het hiernamaals.”
“Destiny is je echt aan het helpen. Ze wil je voorbereiden op je taak. Daarom is de geest verschenen,” zegt Andrea.
“Natuurlijk het meest donkere gedeelte van het bos,” zegt Gijs.
“Nou ja – de lichtdwergen kunnen geen honger meer hebben,” merkt Jokke op.
“Da’s een hele geruststelling,” beaamt Andrea.
Ze lopen naar de plek die de geest heeft aangewezen. Jokke probeert nog altijd de vrieskou van zich af te schudden – kleding voelt klam. Vingers zijn stijf. Er is een wandeling van veertig meter nodig voordat het bos zich geheel om hen heen begint te sluiten. Alsof ze een doolhof betreden. Hier liggen de kelders en fundamenten waar ooit flatgebouwen op hebben gestaan. Slopers waren nog lang niet klaar met hun werk, maar zijn domweg opgehouden. Alleen de fundamenten en kelders zijn achtergebleven – een volmaakte verbeelding van het onderbewustzijn van de mens. Het lijkt wel alsof ze een geheim hebben aangetroffen dat zó belangrijk was òf gruwelijk dat ze wel moesten stoppen met hun werk. De aarde verbergt geheimen die de volwassenen van de flat uit alle macht verborgen willen houden voor de jongens en meisjes die hier opgroeien.
Het bos is rijk aan schaduwen en koelte, maar Jokke heeft juist behoefte aan warmte en zonlicht. Gijs en Leon zoeken openingen in de grond – stukken muur die zijn overgebleven. Groepje lichtdwergen vlucht weg. Er zijn verschillende gaten in de grond – openingen die oude kelders blootleggen. “We hadden een zaklamp moeten hebben,” merkt Gijs op die bij een rechthoekig gat blijft staan – één van de vele gaten die ze hier aantreffen. Het maakt niet uit wat je bouwt. Vroeg of laat groeien er bomen en struiken en neemt de natuur verloren terrein terug.
Andrea kijkt in een gat in de grond. Het is geen mooi rechthoekig gat waarbij de fundamenten van een verdwenen gebouw zichtbaar worden, maar een gat dat er uitziet alsof er een groot dier aan het graven is geweest. Iemand heeft ooit een stenen rondboog gebouwd – dikke klodders metselspecie hangen langs slecht opgestapelde stenen. Zou iemand het gat hebben willen afsluiten? Jokke gaat naast zijn vriendin staan en voelt een koude luchtstroom langs zijn benen kruipen. Het is de ingang. Er is geen twijfel mogelijk. Hij kijkt opzij, maar er vormt zich een akelige knoop in zijn maag die er ogenblikken eerder niet was. Hier beneden – onder zijn voeten ligt de reden waarom de slopers zijn gestopt met hun werk – waarom het werkmateriaal is weggehaald – waarom de flat er nog staat. Hij voelt een kou die een mens verlamt. Een kou die van een andere wereld afkomstig is.
Tientallen lichtdwergen verlaten het kreupelhout. Jokke en zijn vrienden zien de wezens naderen, maar wachten af. Zonlicht probeert tevergeefs langs boomtakken te glippen. Hier beneden groeit nauwelijks gras – de bodem is droog en stoffig. De lichtdwergen vormen een kring rond Gijs en Leon. Eén lichtdwerg vormt geen bedreiging, maar honderden zijn vervelend. Het is een boodschap. Gijs en Leon moeten hier blijven. Jokke en Andrea mogen naar beneden. Ze moeten met zijn tweeën aan de tocht beginnen.
“Fièn esta!” roept Gijs, “vailà allarchen!” Jokke verstaat er niets van, maar het zal ongetwijfeld een smerige vloek zijn in een oude dwergentaal die van vader op zoon overgaat.
“Ik ga eerst,” zegt Jokke die in het donkere gat staart alsof daar een nieuwe wereld zou kunnen beginnen. Hij werpt een blik opzij – ziet twee grote ogen naar beneden kijken. “Je mag hier blijven als je dat wilt.” Hij zoekt een plek om de afdaling te beginnen. “Ik ga je nergens toe verplichten.”
“Het is de bedoeling dat ik meega,” zegt Andrea. “Maar leuk is anders.”
“Maak je niet druk. Het is een grafheuvel. Een verzameling stenen en aarde. Kostbaarheden zijn lang geleden al gestolen.”
Jokke zoekt een traptrede, maar vindt een wortel die net zo dik is als zijn pols en hopelijk niet afbreekt onder het gewicht van zijn volledige lichaam. Hij voelt zich centimeters omlaag zakken – zoekt een nieuw punt om op te staan, maar er is niets te zien. Alleen de duisternis. Alleen kou die zo ijzingwekkend aanvoelt dat het niet echt van deze wereld kan zijn.
Zijn voet maait enkele malen tevergeefs in de loze diepte. Wolkjes ijskoude adem dwarrelen omhoog. Jokke ziet de ogen van Andrea die wijd open gesperd zijn – haar mond zakt open. Hij besluit te springen en raakt een keiharde, vermoedelijk bevroren bodem. Knieën buigen door. Een ijzige kou prikt op zijn huid. Hij is niet gekleed op een poolklimaat. Duizenden naalden lijken hem te willen steken. “Ik kom eraan!”, roept Andrea.
“Oké – ga je gang!”, roept Jokke die een treeplankje van zijn handen maakt waar Andrea een voet op kan zetten. Ze zet haar voet op zijn handen en hij voelt haar gewicht neerkomen. Haar handen komen op zijn schouders terecht. Hij laat haar zakken – haar borst valt tegen de zijne – lang rood haar glijdt langs zijn gezicht. Hij voelt haar lichaamswarmte die Jokke ook echt nodig heeft. Hij wil iets zeggen, maar zwijgt. Hij zakt door zijn knieën en Andrea stapt op de keiharde bevroren bodem. “Dat was leuk,” zegt ze.
“Oké. Nu de rest nog. We zijn nog helemaal nergens.”
Twee lange muren en een hoge zoldering. Er heerst een prettige schemering, maar de intense kou zorgt ervoor dat ze zich indringers voelen. Lichtdwergen zweven door de lucht en werpen lange schaduwen door de gang. Jokke gaat voorop – hij voelt de hand van Andrea op zijn schouder. Er steken voorwerpen uit de muren en hij moet aan armen en benen denken – het is het eerste idee dat zijn brein oproept. Heel veel armen en benen. Er hangen hoofden als waterspuwers – half verborgen in de muur – half erbuiten. De ijskristallen vormen mozaïeken die gezichten aan het oog onttrekken. Jokke probeert de kou uit zijn gedachten te verdringen – naalden die dwars door zijn ziel prikken – hij mag niet klagen. Ergens halverwege hoort hij een schrille kreet van Andrea. Het heeft niets met vrieskou te maken. Hij kijkt over zijn schouder – ze staart omhoog – daarboven hangt een hoofd grotendeels naast de muur en het lijkt te bewegen. Godskolere – het hoofd beweegt echt! Jokke blijft staan en legt zijn arm om de schouder van zijn vriendin die minstens zo koud aanvoelt als de zijne. Lippen van het hoofd, dat grotendeels uit ijskristallen schijnt te bestaan, gaan op en neer – alsof het daadwerkelijk enkele woorden poogt uit te spreken, maar het lukt niet. Er volgt een zucht die mogelijk nog kouder is dan de atmosfeer.
Ze lopen verder. Jokke bedenkt dat hij het liefst terug wil keren, maar er is een reden waarom hij hierheen is gegaan. Hij moet verder. Jokke en Andrea houden elkaar overeind, terwijl ze door de lange gang lopen. Lichamen van onbekenden steken half uit de muren. Benen, armen, hoofden en een enkele borstkas en schouder. Vingers bewegen moeizaam. Lippen proberen te spreken, maar de klanken lijken te bevriezen voordat Jokke ze kan horen.
Hij voelt de lichaamswarmte van Andrea. Ze passeren armen en benen die barrières vormen – ze bukken zich enigszins en blijven lopen. Hij kijkt een kort ogenblik naar een gezicht dat voornamelijk bestaat uit ijs – er gaat een gezicht verborgen achter de ijskristallen die zich hebben gevormd. “We moeten opschieten,” zegt Jokke die zijn woorden in de oren van Andrea fluistert. Ze knikt – lopen verder en betreden half struikelend een grote open ruimte – Jokke richt zich op – begint de ruimte te bestuderen. Er staan zeven doodskisten – allemaal geopend – er zijn geen deksels. Achter de kisten staan zeven engelen – reusachtige menselijke figuren met uitgeklapte vleugels. Ze lijken allemaal op Jokke, maar dan ouder, veel groter en met massievere gezichtsuitdrukkingen – marmer – levensecht, alsof ze elk ogenblik zouden kunnen bewegen. Jokke vergeet de kou. Heel even maar. Hierbinnen is het minstens zo koud als in de gang. De doodskisten staan allemaal op verhogingen – sokkels met traptreden – hij loopt omhoog – het zijn maar enkele trapjes en kijkt in een doodskist – die leeg is – verlaten – er zou nooit iemand in gelegen kunnen hebben. Er zijn allemaal symbolen te zien – alleen aan de binnenkant – één enkele afbeelding, maar dan honderden malen herhaald – gekrast in gesteente. Engel met uitgeklapte vleugels. Niet meer dan enkele lijnen per afbeelding, wel heel herkenbaar.
Andrea vouwt haar armen hoog voor haar borst. Ja, ze heeft het stervenskoud. “Even nog,” zegt Jokke die alle kisten één voor één wil controleren, want een kans zoals deze krijgen ze niet snel meer. Andrea knikt en staart naar de lange gang. Armen en benen lijken op boomwortels die uit de aarde steken. Lichtdwergen zweven in de lucht – zorgen voor het enige licht in de tumulus. De kou schijnt hen niet eens te deren. Misschien zijn ze erger gewend.
Alle kisten zijn leeg – waarschijnlijk leeg, want hij moet er nog eentje controleren. Hij loopt het trapje op en slaat telkens een tree over, want ook Jokke wil zo snel mogelijk weg. Het is te koud. Zo meteen komen ze niet eens meer terug en vriezen ze dood. Ook de laatste kist is leeg en hij zou ook weinig anders hebben verwacht. Jokke komt de trap af en slaat zijn arm om Andrea heen die zich tegen hem aan laat vallen in de hoop zo wat meer warmte te krijgen.
Ze keren terug naar de opening – Leon ligt languit op de grond en steekt zijn armen alvast omlaag. Het laatste stukje lopen Jokke en Leon zo hard mogelijk. Andrea steekt haar armen boven haar hoofd en Jokke pakt haar benen vast en tilt haar op. Leon en Gijs pakken allebei een arm en tillen hun vriendin uit het gat. Temperatuurverschil van misschien tientallen graden. Leon en Gijs knielen bij het gat en grijpen de polsen van Jokke vast – ze trekken hem omhoog. Hij zet zijn voet op de wortel – even zakt hij weg, maar laat hij zich voorover in het gras vallen. Het lichaam van Jokke begint te schokken – hij kan zijn lichaam nauwelijks stil houden. “Onderkoeld,” zegt Gijs.
“Wat is er daarbeneden?”, vraagt Leon.
Gijs loopt naar Andrea – het meisje gaat zitten, maar haar lichaam reageert exact hetzelfde als dat van Jokke. Dezelfde schokkende bewegingen.
“Zeven doodskisten en zeven engelen met uitgeklapte vleugels,” zegt Jokke. “In de gang steken er armen, benen en hoofden uit muren – van mensen die ook echt lijken te leven – eentje probeerde iets te zeggen. Ik heb geen idee wat het was.”
“Ja – en de engelen leken allemaal sprekend op Jokke.”
“O,” zegt Gijs,. “Betekent het dat jij nu ook vleugels krijgt?”
Jokke geeft nog geen antwoord en staart naar zijn vingers die hij weer kan bewegen, maar zijn handen zien bloedrood. “Weet ik niet.”
“Als het zo is, dan snap ik waarom je vader is gaan wandelen en nooit meer terug is gekomen – hij heeft – letterlijk – zijn vleugels uitgeslagen,” zegt Gijs die er een grijns bij moet onderdrukken.
“Gijs!”, roept Andrea.
“Sorry – slecht grapje.”
Zon probeert langs boomtakken te dringen die vermoeid omlaag hangen. Wolkeloze lucht. Er komt een ijskoude walm uit het gat in de grond die aan een vrieskist doet denken. “Het is magie,” zegt Jokke, “daar heeft het mee te maken – de kou – je moeder moet ervan weten.” Hij kijkt naar Andrea die traag begint te knikken met haar hoofd.
“We moeten een stukje wandelen – warm worden,” zegt Leon.
“Hoelang zijn we beneden geweest?”, vraagt Jokke.
“Enkele uren,” zegt Gijs.
“Duistere magie,” beaamt Andrea, “die mensen zijn gestraft voor iets.”
“De hel moet ook zo erg zijn,” zegt Jokke.
Langzaam staat Jokke op en kijkt opnieuw in het gat. “Het is een soort familiegraf – van mijn familie – voorouders – ik vraag me alleen af wanneer het werd gebouwd.”
“Het mysterie groeit alleen maar,” zegt Leon, “we kwamen voor antwoorden en krijgen nieuwe vragen.” Hij lijkt meer te willen zeggen – Leon staart naar een plek in het bos. Takken bewegen meer dan normaal. Jokke ziet het gebeuren. Dat doen ze allemaal. “Bezoek,” zegt Leon. “Maar de aanvaller komt – ,” maar Leon stopt met praten – hij draait zijn hoofd naar de andere richting. Jokke begrijpt dat de instincten van Leon als weerwolf veel beter moeten zijn.
Er begint ineens haar te groeien op het gezicht van Leon, terwijl er een zware mannelijke gestalte tussen de bomen vandaan komt. Kaken van Leon kraken luid, veranderen van vorm, worden langwerpig, als van een wolf. Er groeit haar op zijn handen en polsen – nagels zijn klauwen die mensen en dieren gemakkelijk kunnen verscheuren. Leon neemt een sprint, maar de man draait zich abrupt om en waggelt terug het bos in – op een drafje. Leon draait zijn hoofd en zoekt een tweede persoon die voor de afleidingsmanoeuvre zorgde. Ook die man is weg. Mannen kwamen om een lichtdwerg te vangen – niet om in stukken gescheurd te worden door een weerwolf, zoals Leon. Jokke onderdrukt een lachje, want hij ziet zijn bloedeigen vriend voor het eerst als weerwolf. Instincten moeten echt veel sterker zijn, als er een volle maan aan zit te komen.
Leon loopt heen en weer – gromt af en toe – maar zegt geen woord.
Jokke, Andrea en Gijs wachten af – er gaan minuten voorbij. Huidskleur van Jokke neemt een normale kleur aan. Eindelijk.
Leon knielt naast het gat in de grond – de transformatie verloopt nu in omgekeerde volgorde. Krakende botten – spieren die terugkeren naar hun oorspronkelijke positie. Het duurt bijna vijf minuten. Dan is hij weer een jongen uit de flat.
Hij kijkt omlaag – in het gat – en zegt: “We moeten de ingang verstoppen. Anders krijgen we er een hoop ellende van.”
“Hoe doen we dat?”, vraagt Andrea.
“Stenen, takken, aarde,” zegt Gijs.
“Oké,” reageert Jokke. “Laten we beginnen.”
9 april 2016
Plaats een reactie