Jokke en de lichtdwergen (2)

’s Avonds om half twaalf ligt Jokke in bed. Deur van zijn slaapkamer staat natuurlijk open, zodat er koelere lucht binnen kan komen. Hij hoort geluiden uit het bos, maar ook de snelweg, zoals altijd. Jokke gooit zijn dekbed half op zij – het is veel te warm. Het is zo’n dag waarop je denkt dat het nooit meer koud zal worden. Na een tijdje zakt hij weg in een diepe droomloze slaap, al denkt hij eerst nog angstkreten te horen, maar besluit dat het onzin is en – .

Volgende morgen vroeg doet hij heel vroeg zijn ogen weer open – er klinken stemmen op straat. Het zijn mannen en vrouwen die onophoudelijk praten. Jokke staat op, trekt een oud T-shirt over zijn hoofd en betreedt het balkon. Op straat staan twee politieauto’s met blauwe zwaailichten, maar hij heeft helemaal niets gehoord. De huismeester praat met agenten – mevrouw Madsen staat er bij, maar zegt geen woord. Andrea lijkt zich te verschuilen – hij herkent haar vuurrode haar. Zijn vriendin verschuilt zich half in de deuropening, zodat hij haar nauwelijks ziet.

Moeder van Jokke klopt op de deur en hij zegt: “Binnen.” Ogen van agenten gaan omhoog. Ze zoeken hèm en het gespreksonderwerp is niet het ongeluk dat gisteravond heeft plaatsgevonden.

Moeder komt naast hem staan. “Ze willen jou spreken,” zegt ze, “er schijnt een man dood te zijn in het bos – ons bos – het ziet er akelig uit – alsof hij aangevreten is door wilde dieren. Geen vampiers of weerwolven. Zelfs geen dieren. Iets anders.”

“Lichtdwergen,” zei Jokke.

“Ellendige wezens.”

“Het is niet mijn schuld dat ze zijn ontsnapt.”

“Nee, wel van Edith en haar gedoe van gisteravond.”

Jokke denkt aan de angstkreten die hij dacht te horen voordat hij in sliep viel – achteraf geen onzin. Man werd aangevallen door lichtdwergen, tientallen, misschien wel honderden tegelijk. Net als ratten. Jokke wist alleen niet of ratten zulke dingen deden. “Volgens mij heb ik het zelfs gehoord.”

“Toen was het al te laat,” zegt zijn moeder en haar stem klinkt heel kalm, alsof het haar niets doet.

“We hebben hem gewaarschuwd,” vertelt Jokke, “maar hij wilde per se een lichtdwerg meenemen, omdat hij er een hoop geld aan wilde verdienen.”

“Mensen en hebzucht – ze hebben nooit voldoende.”

“Hoe leg je zoiets uit aan een agent?”

“Ja, da’s moeilijk.”

Ze voeren het gesprek op gedempte toon, zodat de agenten niet kunnen horen wat ze zeggen. Mevrouw Madsen kijkt wel eens omhoog – de huismeester begint te gebaren en vraagt: “Jokke? Kun je komen?” Hij knikt enkele malen met zijn hoofd en gaat het appartement binnen. Vandaag belooft opnieuw een erg warme dag te gaan worden. In een spijkerbroek, een vaal T-shirt en teenslippers loopt hij omlaag. Moeder volgt hem op de voet. Jokke weet goed wat er is gebeurd – moet zijn gebeurd vannacht – maar gaat er niets over zeggen. Nee, niets gehoord, – of, nou ja – een paar kreten.

Hij verlaat het gebouw – zijn hand glijdt langs de blote arm van Andrea die een jurk heeft aangetrokken. Ze draagt ook teenslippers. Een agent stelt zich voor, maar Jokke vergeet de naam meteen. “Weet je wat er is vannacht is gebeurd?”

Jokke schudt zijn hoofd. “Ik heb alleen iets gehoord van mijn moeder. Dat is alles. Toen ik ging slapen dacht ik dat er iemand schreeuwde, maar ik dacht dat ik me wat verbeeldde.” Verderop staan er meer auto’s geparkeerd – een lijkwagen – een busje van de forensische politie. Geen ambulance. Man hoeft niet naar het ziekenhuis. Hij zal nooit rijk en beroemd worden door een kermisattractie. Lichtdwergen verdomme. Ze hebben hem opgevreten. Jezus nog aan toe. Opgevreten.

“Enig idee wat er is gebeurd?”

Jokke aarzelt eventjes en vermoedt dat Andrea iets heeft verteld – een verhaal over kleine wezens die lichtdwergen genoemd worden – erg naïef om zoiets te zeggen tegen een stel agenten die zoiets weigeren te geloven, zolang ze zelf niets hebben gezien. Hij kijkt naar de huismeester met zijn perfecte neutrale blik – mevrouw Madsen die naar het asfalt staart. Zijn moeder staat half in de deuropening.

Andrea staat naast hem en hij herinnert zich haar gezichtsuitdrukking – ze heeft het gezegd – ze heeft gesproken over lichtdwergen – het moet – het moet.

“Nou?”

“We hebben hem gewaarschuwd voor de kleine wezens in het bos – lichtdwergen – hij wilde er eentje meenemen, omdat hij dacht dat hij dan rijk en beroemd zou kunnen worden. Nu is hij dood.”

“Yes!”, hoort hij de triomfantelijke stem van Andrea roepen. Dus zijn intuïtie was volledig juist.

“Zelfde verklaring als je vriendin,” merkte de agent droogjes op. “Lichtdwergen. Nooit van gehoord. Hebben jullie dit soms afgesproken?”

“Agent – U wilde weten wat ik dacht dat er is gebeurd. Ik heb geen flauw idee, want ik lag in bed. Hoe moet ik nou weten wat er is gebeurd?” Hij deed zijn best om rustig te blijven – niet boos te zijn. Zijn stem galmt langs de gevel omhoog.

“Ja, je hebt gelijk,” zegt de agent die zijn collega’s enkele ogenblikken zwijgend aanstaart. “Blijf je bij je verklaring of wil je er op terug komen?”

“Ik blijf erbij.”

Jokke draait zich om en loopt weg – hij gaat het gebouw in en Andrea volgt hem meteen. De moeder van Jokke is alweer onderweg naar het appartement. Politie heeft een nutteloze verklaring gekregen. Ze kunnen er niets mee. Twee tieners die beweren lichtdwergen te hebben gezien. Wat kun je daar nou mee! Ze lopen op de trap. Slippers klepperen tegen blote voeten.

“Hoe wist je nou dat ik dàt heb gezegd?”

“Het kon bijna niet missen,” zegt Jokke.

“Wat gaan ze ermee doen? Wat denk je?”

“Overleggen met de commissaris, denk ik. Die zal beslissen of ze het verhaal bekend maken.”

“Hadden we moeten liegen?”

“Nee. Waarom?”

Ze houden halt bij de voordeur van Jokke zijn huis – moeder is al binnengegaan – deur is op een kiertje. “We zullen het probleem moeten oplossen, zodra de politie weg is en dan maar hopen dat niemand oog in oog komt te staan met lichtdwergen. Stel je voor dat iemand een foto weet te maken van die dingen.”

Mevrouw Madsen, de moeder van Andrea, komt de trap op en haar gezicht staat half op onweer. Toch lijkt er ook iets van een grijnslachje te zijn. “Ik wilde Andrea steunen,” zegt Jokke, “we moeten elkaar helpen. Dat zegt u toch altijd? Het zou heel erg zijn geweest als ik een leugenaar van Andrea had moeten maken. Daar had ik totaal geen zin in.”

“Hoe wist je dat nou?”

“Vroeg ik ook al, mam.”

“Het kon bijna niet anders,” zegt Jokke.

Zijn moeder verschijnt in de deuropening – scharnieren piepen bijna onhoorbaar. “Net als zijn vader.”

“Het is een talent dat bij een halfengel hoort,” zegt mevrouw Madsen.

“Blijkbaar,” zegt Jokke.

“En nu?”, vraagt de moeder van Jokke.

“Zijn ze altijd gevaarlijk?”, vraagt Andrea.

Jokke denkt aan gisteravond. De lichtdwergen vluchtten massaal het bos in en leken totaal geen bedreiging te vormen. Onschuldige wezens die door hun enorme aantal een gevaar konden zijn – als je ze niet met rust liet. De man wilde er eentje hebben.

“Ja, als je ze opjaagt, zoals gisteravond is gebeurd,” zegt mevrouw Madsen, “maar dat geldt voor iedereen. Je verdedigt je zoals je aard dat bepaalt.”

“Vanavond maar eens kijken?”, vraagt Jokke.

“Ja, dat is een goed idee,” zegt mevrouw Madsen.

“Waarom zaten ze in de lampen?”, vraagt Jokke. Hij bedenkt dat ze waren opgesloten in de lampen – alsof iemand hen ooit gevangen had gezet. Daarom dacht hij steeds dat ze gevangen waren – gevangenen van de TL-lampen. Misschien zaten ze helemaal niet gevangen en was het iets anders. Jokke en Andrea kijken naar elkaar, dan naar mevrouw Madsen en Frauke de Vries, de moeder van Jokke.

Mevrouw Madsen schudt met haar hoofd – een beweging die bijna traag verloopt, als in de film. “Nee,” zegt ze, “ik denk dat het anders is gegaan.” Heel even staart ze omhoog – naar de lamp, een donkere, levenloze buis die tegen het plafond zit. “Waarschijnlijk zijn ze per ongeluk met de schikgodin meegekomen – ze heeft een poort moeten openen om jullie te verschijnen. Er is erg veel energie vrijgekomen – ja, heel erg veel.” Ze opent de voordeur van haar appartement. Andrea gaat als eerste naar binnen. “We moeten in gesprek zien te komen met de lichtdwergen – afspraken maken. Voorkomen dat ze iedereen opeten.”

“Je kunt ze niet verstaan, mevrouw Madsen,” zegt Jokke, “ze hebben allemaal piepstemmetjes.”

“Daar hebben we middeltjes voor.”

O ja, natuurlijk. Een beetje heks heeft er poedertjes voor, of een bijzondere mix van boomblaadjes of zo. Hij gaat het appartement weer binnen en begrijpt dat er een saaie dag zal volgen, omdat ze nauwelijks de kans zullen krijgen om naar de heuvel te lopen. Anders dan normaal – wanneer er geen politiemensen op zoek zijn naar sporen die bevestigen wat twee tieners beweren – een fantastisch verhaal over lichtdwergen.

Er ligt een verkoelende schaduwen over het balkon. Jokke gaat er zitten nadat hij heeft gegeten. Een kopje thee staat op het tafeltje. Hij legt zijn voeten opnieuw op de reling en volgt gesprekken die op straat plaatsvinden. Hadden Jokke en Andrea wel moeten vertellen over de lichtdwergen? Was het niet beter geweest als ze hadden gezwegen? Hij wil zich er mee bemoeien, maar besluit het niet te doen. Het doet er weinig toe. Als de forensische onderzoekers hun werk goed doen, dan zullen ze sporen vinden. Er zal bewijs volgen voor de aanwezigheid van lichtdwergen. Individueel misschien geen gevaar, maar dankzij hun enorme aantallen bloedlink. Hij leest een boek. Tijd verstrijkt. Rond het middaguur is het stil geworden op straat. Hij hangt over de reling en constateert dat alle auto’s weg zijn.

Mooi – opgeruimd staat netjes.

Na het middageten verlaat hij het flatgebouw – Leon en Gijs zijn al onderweg naar de heuvel. Jokke en Andrea volgen op een afstandje. Ze hebben alle vier gewoon afgewacht. Jokke staart omlaag, terwijl hij loopt – zoekt naar lichtdwergen, maar er is niets te zien. “Zou je ze alleen ’s nachts kunnen zien?”, vraagt Andrea. Takken zwiepen heen en weer. Jokke plukt in het voorbijgaan een perzik en begint te eten. Een perzik gaat er altijd wel in. Het is lekker.

“Geen idee,” zegt hij.

Ze beklimmen de heuvel – altijd weer een heerlijk moment, omdat ze binnen enkele minuten alle vier lekker in het gras zullen liggen. De zon schijnt. Het is warm. De snelweg lijkt erg ver weg.

“Over drie dagen is er weer een volle maan,” zegt Leon. Er hangt een kalender in de woonkamer van zijn vader – een dikke rode cirkel rond alle datums die een volle maan hebben. Het is alleen een opmerking. Hij bedoelt er weinig mee.

“Weerwolven, vampiers, lichtdwergen, gewone dwergen natuurlijk, heksen en een halfengel. Je mag het bijna een toeristische attractie noemen.”

“Wat denk je? Zullen ze bewijsmateriaal hebben gevonden? Voetafdrukken bijvoorbeeld?”

“Ja, dat ook,” zegt Jokke en hij laat zijn half opgegeten perzik zien. “bijtsporen van tanden – DNA natuurlijk – ze zullen stevig hebben gezocht.”

“En we gaan er last van krijgen,” zegt Gijs.

“Zelfs als we niets zouden hebben gezegd.” Jokke spuugt de afgekloven pit van zijn perzik weg.

“Cool, jullie hebben allebei hetzelfde verteld,” zegt Leon.

“Niet helemaal,” reageert Jokke die zijn ogen sluit en de zon op zijn lichaam voelt branden.

Minuten tikken weg en Jokke bedenkt dat een saaie vakantie ook wel haar charme heeft – lekker luieren in de zon – heerlijk niets doen, terwijl het mooi weer is. Andrea gaat rechtop zitten en staart naar beneden – Jokke doet hetzelfde. Hij ziet een man naderen – geen bewoner van het flatgebouw. Oudere grijzende man. Hij is slank. Brildragend. Stoppelbaard. Man wekt vertrouwen – is geen engerd.

“Zo – jongelui,” zegt hij, “genieten van een zonnige zomerdag?” Hij lijkt niet te willen wachten op een antwoord. “Zijn jullie hier vaker? Jullie wonen in dat gebouw, hè? Hebben jullie enig idee wat dit voor plek is? Nee hè?” Zijn gezicht oogt opgewekt, terwijl hij op een antwoord hoopt, maar dat komt er niet. De man vertelt het toch wel. De vier vrienden hoeven geen reactie te geven. Man plaatst zijn handen op zijn heupen.

Jokke bedenkt ineens wat de onbekende betweter bedoelt. Echt een groot geheim is het niet eens, maar hij begrijpt dat de heuvel weinig anders kan zijn dan een oeroude graftombe. Hieronder heeft een oude koning begraven gelegen – omringd door kostbaarheden – zoiets. “Een graftombe en hoepel nou op – we komen voor onze rust.”

“O – dus toch.” Man toont zich verbaasd. “Er komt vanmiddag een persconferentie. Spectaculaire mededelingen over het lichaam dat ze vanochtend hebben gevonden. Ik denk dat er nu wel het een en ander gaat veranderen. Nu is het nog jullie bos. Hoelang zal dat nog zo blijven, denk je?”

“Je staat in mijn zonlicht,” zegt Jokke.

“Er gaan allerlei wilde geruchten,” zegt de man. “Ik ben echt heel benieuwd, ja, ik ben zeer benieuwd.”

“Wat wil je nou eigenlijk, joh?”, vraagt Gijs die zijn irritatie nauwelijks weet te verbergen.’

Man staart naar Gijs, dan Leon en Andrea, tenslotte kijkt hij Jokke recht in de ogen. “Ik ben de Boodschapper – altijd neutraal – altijd eerlijk.”

De Boodschapper draait zich om en loopt weer weg.

Jokke blijft hem lange tijd nakijken, alsof hij vermoedt dat de schikgodin die hij vannacht heeft gezien de man heeft gestuurd om te helpen.

“Heeft Destiny je soms gestuurd?” Zijn stem golft over de heuvel en is tot ver in de omtrek hoorbaar.

Boodschapper heft zijn armen ten hemel en loopt door. Er volgt geen antwoord. Jokke is te laat.

Ze laten hem niet met rust. Als hij dat al dacht.


Plaats een reactie