(5) En de vierde is een gewone jongen

Zijn vrienden staan op te wachten hem in het portiek – Andrea, Gijs en Leon. Ze zijn er alle vier en Jokke is de laatste die de trap af komt lopen. Eerlijk gezegd begonnen ze al te denken dat hij thuis zou blijven. Gedreun van trommels dringt door de pui. “Wat zijn ze aan het doen?”, vraagt Jokke die geen antwoord verwacht van zijn vrienden, omdat ze net zoveel weten als hijzelf. Misschien weet hij wel meer dan zijn vrienden, omdat zijn moeder zes heel belangrijke woorden heeft uitgesproken. ‘Het is de tuin der geesten’. Hoe belangrijk kan het zijn?

Ik moest thuisblijven van mijn vader,” zegt Gijs.

Leon begint met zijn hoofd te knikken. “Ik ook.”

Mijn moeder heeft niks gezegd,” zegt Andrea.

Jokke wacht net iets te lang met zijn reactie. Hij krijg verbaasde blikken van zijn vrienden. “Moeder zei wel iets. Het is de tuin der geesten. Ik heb geen idee wat het betekent. Of zelfs dat het iets betekent.”

Moest aan de heksensabbat denken,” zegt Gijs.

Ja, ik ook, maar die is al geweest.”

Maria Hemelvaart,” zegt Andrea.

Da’s overmorgen pas,” zegt Jokke.

Maar wat betekent het nou? De tuin der geesten!”

Er is maar één manier om daarachter te komen,” zegt Jokke.

Waarom zijn we anders hier?”

Inderdaad.”

Gijs duwt de deur van het portiek open en ze verlaten het gebouw – Jokke begint als laatste de straat over te steken en kijkt korte tijd omhoog – naar zijn moeder die achter het raam toekijkt. Ze oogt alles behalve gelukkig. Waar zou ze bang voor kunnen zijn? “Tot straks.” “Ik hoop het.” Hij heeft geen idee waarom zijn moeder bang is dat hij niet thuis zal komen. Is het vanwege zijn vader? Die ooit ging wandelen en niet meer terugkwam? Moeder bleef thuis – vader ging wandelen. Zo was het. Moeder was zeven maanden zwanger en vader had behoefte aan frisse lucht.

Hij volgt zijn vrienden en ze gaan het bos in – de bomen proberen een dak te maken, maar het is een dak met talloze gaten erin. Sterren zijn zichtbaar, zelfs een maan die lui onderuit hangt. Gijs speelt voor gids – meteen gevolgd door Leon – Andrea en Jokke lopen bijna naast elkaar. “Volgens mij ben je aan het piekeren,” zegt Andrea en haar stem klinkt heel zachtjes. Gijs en Leon kunnen haar niet horen.

Beetje wel, ja. Moeder is bang.”

Ja, ik zag hoe ze stond te kijken,” zegt Andrea.

Terwijl ze overstaken, heeft ze ook gekeken en het gezicht van zijn moeder gezien. Als een levend standbeeld bij het raam – gedempt licht op de achtergrond. Liever had ze gezien dat Jokke was thuisgebleven. Trommelslagen dreunen door het bos en de dieren moeten in hun nachtrust gestoord worden – het kan moeilijk anders. Vogels die hun boomtakken verlaten – maar het lawaai is zo enorm dat hij geen klapperende vleugels hoort. Gelukkig doen ze dit niet elke nacht – of elke maand – Jokke probeert zich te herinneren wanneer ze dit eerder hebben gedaan. Het is net een heksensabbat.

Hij plukt een paar bramen – ze zijn erg lekker dit jaar – en voorbij de volgende bocht groeit een perzikenboom – die zien er ook heerlijk uit. Ook voor een monster van Frankenstein valt er genoeg te eten. Andrea loopt voor hem – Gijs en Leon blijven regelmatig stilstaan – met name Gijs kijkt ietwat geërgerd, omdat Jokke geen haast schijnt te hebben.

Met een sappige perzik in zijn hand versnelt hij zijn pas – de route verandert nooit – dag of nacht – naar de heuvel lopen doe je maar op één manier. Het pad is volledig plat getrapt – er groeit helemaal niks. Vrouwelijke stemmen zingen een melodie – hij kan de woorden niet eens verstaan – alsof het een oude taal is die allang niet meer wordt gesproken. Heksen die zingen of een toverspreuk uitspreken. Wat zou in hemelsnaam de bedoeling kunnen zijn van dit – ?

Gijs en Leon blijven ineen staan – ze bewegen niet langer, maar de heuvel ligt bijna tweehonderd meter verderop. Jokke ontwaart een donkere schim tussen de bomen – het is de vampier – Nosferatus. Hij zegt geen woord, maar het is duidelijk waarom hij daar is gaan staan. Jokke hoort hem spreken. “Ik kan me voorstellen, Gijs en Leon, dat jullie hier niet mogen zijn. Van Jokke en Andrea ben ik niet zeker.”

Het bos is van iedereen,” zegt Gijs. Op zijn kin groeit een dunne baard. Dwergen scheren zich nooit. Hij klinkt erg opstandig, wil het geheim net zo goed ontdekken als zijn vrienden en met eigen ogen zien. Erg teleurstellend als je later van je vrienden moet horen hoe het feitelijk zit. Dat is echt heel erg, ja.

Vannacht heb je hier niets te zoeken,” zegt Nosferatus heel kalm en zijn stem klinkt dwingend.

Jokke en zijn vrienden raken niet onder de indruk.

Wat zijn ze aan het doen?”, vraagt Andrea.

Misschien moest je het eerst maar eens aan je moeder vragen, meisje. O nee, ze is thuis.” De vampier probeert te doen alsof hij zich vergist.

Dat weet ik ook wel, hoor, Nosferatus,” zegt Andrea die zich op staat te winden.

Is het soms een seksfeest?”, vraagt Leon.

Maak dat je wegkomt, vlegel!”, roept Nosferatus die een beweging met zijn arm maakt en Leon opzettelijk mist – hij probeert hem niet eens te raken. “Er zijn dingen die je nu nog niet hoeft te weten.”

Wel, want de toekomst van de flat ligt in onze handen,” zegt Jokke die het een zinloze discussie vindt. Hij neemt een hap van zijn perzik. “Daarom moeten we juist alles weten. Het is belangrijk.”

Trommels blijven dreunen – twee slagen per seconde – een vaste regelmaat – Nosferatus kijkt over zijn schouder en het lijkt alsof hij iets kan zien dat zich vele honderden meters verderop afspeelt. Zijn gedaante lost op – er ontstaat een inktzwarte mist die meteen in een vleermuis verandert en het dier klappert onhoorbaar weg, want de trommels blijven door het bos echoën.

Ook weer opgelost,” zegt Gijs die er tevreden bij kijkt. Ze willen alweer verder gaan lopen, maar Jokke blijf staan en luistert. Er is een ander geluid bijgekomen – geen trommels, maar keihard staal dat kraakt, versplinterend glas, slippende banden.

Gaan jullie naar de heuvel?” Jokke stelt een volstrekt overbodige vraag. Want daarom waren ze onderweg. Zijn vrienden zeggen niets en kijken hem alleen aan. “Eh – ja, ik moet dáárheen.”

Waarom?”, vraagt Andrea.

Heb je dat niet gehoord – daarnet?”

Wat?”

Ben ik dan de enige?”

Denk het.”

Ze hebben niets gehoord – geen auto die van de snelweg is geraakt, alsof het nog altijd moet gebeuren. Hij verbijt zijn verbazing en misschien voelt Nosferatus ongelukken aankomen – een talent dat vampiers moeten hebben – Jokke weet het niet zeker – misschien hoort een halfengel ongelukken voordat ze gebeuren.

Het ongeluk,” zegt Jokke en aan de verbazing van zijn vrienden ziet hij voldoende. Hij is de enige die iets heeft gehoord. “Er is een ongeluk gebeurd.”

Nee,” zegt Andrea, “ik denk dat het gáát gebeuren.”

O shit,” zegt Leon.

Waar moeten we heen?”, vraagt Gijs.

Ik ga nu wel voorop,” zegt Jokke die erg opgelucht is, omdat hij niet alleen hoeft te gaan.

Ging Nosferatus daarom zo snel weg?”, vraagt Leon. “Omdat er een ongeluk moet gebeuren?”

Jokke wacht met zijn antwoord – ze laten de heuvel rechts van hen liggen – zijn nieuwe route gaat dwars door het dichtste deel van het bos. Sterren verdwijnen achter een dicht bladerdek – ook de maan is onzichtbaar geworden. “Hij moet iets hebben geroken,” zegt Andrea, “want vampiers hebben veel betere zintuigen dan gewone mensen.”

Angst.”

Dan moet het ongeluk al zijn gebeurd,” zegt Leon.

Hoeft niet – lekke band – een klapband – een auto die gaat slingeren, zodat je moet stoppen op de vluchtstrook.” Jokke hoort het zichzelf zeggen en heeft geen idee hoe hij het bedacht kan krijgen. Hij weet niets.

Het is een wandeling van bijna vijftien minuten – Jokke bereikt de snelweg als eerste. Inderdaad staat er een auto langs de vangrail. Weg ligt hoog, bijna als een dijk langs een wilde rivier. Ze moeten omhoog klauteren. Jokke hoort stukken geruster te zijn, maar toch blijft hij zoeken naar iets dat niet klopt. Er moet iets zijn. Bovendien heeft hij het ook al gehoord. Krakend staal, versplinterend glas, piepende banden. Maar er is helemaal niets. Man, vrouw en twee kinderen wachten geduldig achter de vangrail, zoals het hoort. Ze dragen alle vier reflecterende hesjes. Niets aan de hand.

Waar is Nosferatus gebleven? Vampier die zich, terwijl ze aan het bakkeleien waren, volkomen onverwacht in een vleermuis veranderde. Jokke ziet hem nergens en probeert hem te vergeten, maar er fladdert een dier in de lucht schuin boven de hoofden van de mensen die moesten stoppen vanwege een klapband. Man staat te bellen. Hij houdt een mobiele telefoon bij zijn rechteroor.

Nou – niks aan de hand,” zegt Gijs die in de grond begint te schoppen en zich bukt – hij houdt een stukje metaal vast. Jokke kijkt toe – zijn vriend lijkt in te schatten of het iets van waarde heeft en gooit het weer weg – Gijs ziet niet eens waar het neerkomt.

Er is wèl iets aan de hand, potverdorie,” zegt Andrea die met haar armen begint te zwaaien. “Hé – jullie daar – het is daar niet veilig!” Ze schreeuwt met overslaande stem en loopt naar voren. Bijna drie meter boven hun hoofd is de snelweg en er staan twee volwassenen omlaag te kijken – ze snappen niet waarom Andrea zo hard begint te schreeuwen. “Jullie moeten weg – het is niet veilig.”

Ik heb de Wegenwacht gebeld,” zegt de man wiens stem maar net hun oren bereikt. Het lijkt wel of de trommels steeds luider beginnen te klinken.

De vleermuis lijkt omlaag te vallen – en verandert in een wolk die de gedaante van Nosferatus aanneemt. “Het is beter als jullie luisteren,” zegt hij en voor een vampier klinkt hij ineens erg zorgzaam.

Oké, maar ik blijf bij mijn auto,” zegt de man en zijn echtgenote begint haar kinderen omlaag te sturen – ze laat zich half naar beneden glijden – wolkjes zand dwarrelen omhoog, terwijl ze telkens centimeters omlaag zakt. Jokke kijkt naar de man die naast zijn auto staat en in de verte tuurt. Er passeren voortdurend auto’s – grote snelheden – vrachtauto’s, soms ook bussen, veel personenauto’s die snelheden van honderddertig halen. “Wegenwacht,” zegt hij.

Nu moet de man nog weg,” zegt Andrea. Gijs en Leon kijken alleen toe – ze zeggen niets.

Mijnheer,” zegt Nosferatus die opvallend vriendelijk klinkt, “het meisje zegt het niet zomaar – ze heeft een gave, net als de jongen naast haar, maar hij weet er nog te weinig van – anders had u allang beneden aan de dijk gelegen – snapt u wel?”

Man schudt met zijn hoofd en hij wijst naar zijn auto – Nosferatus haalt zijn schouders op. “Ik heb je gewaarschuwd, stomme sukkel.”

Vrouw en kinderen zijn eindelijk beneden – ze draait zich om naar Andrea en vraagt: “Waarom – ?”

Haar woorden gaan verloren in een ontiegelijk kabaal dat boven hun hoofden losbarst – een vrachtauto verschijnt vanuit de duisternis – oranje straatlantaarns creëren een zee van licht dat schuil lijkt te gaan achter een vrachtauto die op de man afstevent – man ziet alleen koplampen dichterbij komen. Jokke zoekt de bestuurder van de vrachtauto, maar ziet niemand. Er is niemand. Vrouw begint te gillen – haar kinderen beginnen te gillen, man valt opzij – hij duikt niet, maar valt – Nosferatus is opnieuw een vleermuis die daarboven rondfladdert. Vrachtwagen dendert in volle vaart over de vangrail en schuift naar beneden – langs de dijk. Vrachtwagen schuift tientallen meters verder – krakend staal – versplinterend glas – piepende banden van auto’s die op de snelweg stoppen.

Jokke vergeet de aanwezigheid van zijn vrienden – loopt naar de vrachtwagen – de man die vanwege een lekke band is gestopt, is alweer opgestaan. Hij heeft geen hulp nodig. Daarginds moet een chauffeur zijn – een man die zijn vrachtwagen over de rand heeft laten vallen. Wielen van de vrachtwagen draaien nog.


Plaats een reactie