(3) En de vierde is een gewone jongen

Ze zijn er allemaal. De dwergen, weerwolven, heksen, feeën, reuzen, het monster van Frankenstein natuurlijk, zelfs de vampiers zijn gekomen, al mopperen ze vanwege het vroege tijdstip. De zon moet nog ondergaan. De moeder van Jokke kijkt alles behalve gelukkig, want haar zoon was altijd een gewone jongen en vandaag blijkt er ineens iets totaal anders aan de hand te zijn. Anders was het drankje van mevrouw Madsen nooit mislukt. Eén van de ingrediënten was verkeerd. Ze gebruikte speeksel van een jongen die absoluut niet gewoon was.

De huismeester neemt het woord – een dwerg met een indrukwekkende baard die zijn glimmende kale kop moet doen vergeten. “Medebewoners,” zegt hij en alle stemmen verstommen direct, “Anne Madsen heeft om een bijeenkomst van de bewonersraad gevraagd en naar mijn mening is dat terecht. Ze heeft een drankje geprobeerd te maken voor Anthony en Leon, zodat ze hun menselijke gedaante kunnen behouden als het volle maan is. Nu kennen we allemaal de kwaliteiten van Anne en we waarderen haar drankjes allemaal.”

“Hoe kon je drankje nou mislukken?”, vraagt een vampier genaamd Nosferatus en die een smoking draagt. Hij geniet van de schaduw die een ondergaande zon over de gemeenschappelijke tuin werpt.

“Ik had het speeksel van een gewone jongen nodig,” zegt mevrouw Madsen die er geen genoeg van lijkt te krijgen haar verhaal uit te leggen. “Het was niet de eerste keer dat ik het drankje heb gemaakt. Ik heb alles gedaan zoals het moest en toch ging het mis.”

“Maar je hebt het speeksel gebruikt van Jokke – de Vries, want hij is een gewone jongen,” zegt de vampier wiens achterover gekamde haar glimt.

“Ja.”

“Nu begrijp ik wel waarom je aan de jongen hebt gedacht,” beaamt Nosferatus.

“Allemaal vooroordelen,” zegt het monster van Frankenstein op beschaafde toon.

“Misschien is hij ziek,” zegt een fee die Madeleine heet.

“Nee, dat heeft geen effect op zijn DNA.”

“O – ja, natuurlijk.”

“En hij is ook geen vampier,” zegt Nosferatus die Jokke uitvoerig bestudeert en hij zoekt kenmerken die typerend zijn voor een vampier. Maar Jokke ligt graag in de zon, dus is hij geen vampier.

“En ook geen dwerg,” zegt de vader van Gijs die een broer van de huismeester is, ook een dwerg met een enorme authentieke baard en kale kop.

“Misschien een fee,” zegt Madeleine.

“Zou je een soortgenoot herkennen?”, vraagt Nosferatus en zijn stem klinkt ijzig kalm.

“Ja.”

“Dan is de jongen geen fee.”

“Tja, da’s ook waar.”

“Ik wil hem geen reus noemen, maar hij is ook geen dwerg,” zegt Zephyr, een reus, maar niet degene die langs het raam liep,

“En hij is gewoon geboren, niet door een dokter bij elkaar gezocht en toen opgebouwd,” zegt het monster van Frankenstein die alle aanwezigen laat verstommen.

“Misschien is hij een weerwolf,” zegt Edith, een heks, maar niet zo’n goeie als mevrouw Madsen.

“Heb je wel eens de neiging om in het bos naar de volle maan te huilen, jongen?”, vraagt de vampier. Nee, Nosferatus en Edith zijn geen vrienden.

“Nee, niet echt,” antwoordt Jokke.

“Dan is de jongen geen weerwolf,” zegt Nosferatus.

Leon fluistert iets in het oor van zijn vader die meteen reageert: “Tijdens de bewonersraad spreek je hardop. Dat heb ik je verteld. Je spreekt of je zwijgt. Maar als je spreekt, dan doe je dat luid en duidelijk, zodat iedereen je kan verstaan.”

“Ja papa.”

“Dus vertel wat je net zei. Het is belangrijk.”

“Ik heb het geprobeerd – Jokke in een weerwolf te veranderen – door zijn huid open te krassen.”

“En dat heeft niet gewerkt,” stelt de huismeester vast.

“Nee.”

“Zou dat moeten werken dan?”, vraagt Nosferatus.

“Ja, normaal is het zeer effectief.”

“Als een besmetting?”, vraagt mevrouw Madsen.

“Maar dat kan toch helemaal niet,” reageert Edith.

“Zeker wel, het is zelfs volgens het boekje en mijn zoon weet het verdomde goed. Leon is dom geweest – hij heeft een fout gemaakt. Het is stom toeval dat er geen ongelukken zijn gebeurd. Ik ben blij dat het op Jokke geen effect heeft gehad. Heel erg blij.”

“Frauke – Is je zoon ooit ziek geweest?”, vraagt Nosferatus.

“Nee – nooit.”

“Heel opvallend,” en de vampier zwijgt verder.

“En de vader van Jokke – Was hij hetzelfde?”, vraagt de huismeester. Het is de vraag die vanaf het begin werd verwacht, maar door niemand gesteld.

“Ik – eh – heb geen flauw idee. We hebben elkaar leren kennen en hij was ontzettend aardig voor me, een lieverd, zoals nog nooit iemand voor me was geweest – en we gingen samenwonen – hier dus. Op een avond ging hij een stukje wandelen. Ik was toen al in de zevende maand van mijn zwangerschap.” De moeder van Jokke staart naar het grasveld. “Hij is gaan wandelen en nooit meer teruggekomen.”

“Da’s een pittige wandeling,” zegt Nosferatus.

“Op het politiebureau zeiden ze dat ik vrij snel een kaartje zou krijgen uit een ver tropisch land.”

“En?”, vraag de huismeester.

“Ik wacht nog steeds op een kaartje.”

“Daar hebben we met andere woorden ook niks aan,” zegt Nosferatus die een stapje naar voren doet, omdat de zon nog lager begint te zakken.

“Hij is altijd aardig voor me geweest en heette Jokke, dus ik heb mijn zoon ook zo genoemd.”

“Ik proef een beetje uit je woorden dat dat voor het eerst was,” zegt de huismeester.

“Ja, het was voor het eerst dat iemand zo aardig voor me is geweest en het maakt me niet uit hoelang hij weg is. Ik houd nog steeds van hem.”

“Ware liefde is toch wel mooi, hè,” zegt Madeleine die haar lichtblonde haar over haar schouders gooit als een zonnestraal die de schemering doorbreekt.

“Je hebt er geen ruk aan,” zegt Nosferatus.

“Nou – en ik vind het mooi – romantisch.”

“Zeg eens, Frauke – Wat kun je nog meer vertellen over de vader van Jokke?”, vraagt de huismeester die vragen blijft stellen. Hij is de liefde van je leven, dus je zult er toch wel meer over kunnen vertellen.”

“Hij heeft een goudkleurige aura,” zegt Frauke die de dwergen, feeën, reuzen, weerwolven, vampiers en het monster van Frankenstein blijft aanstaren en nu eens niet wegkijkt of het grasveld ineens erg interessant vindt. Haar ogen beginnen te glinsteren. “En dat heb ik nooit meer bij iemand anders gezien, ja, Jokke – mijn zoon heeft een goudkleurige aura – ja – maar hij is precies zijn vader – hij lijkt sprekend op hem.” Er valt nu echt een stilte. Jokke hoort boombladeren ruisen. Aanwezigen kijken elkaar aan – lijken elkaar te bestuderen of ze wachten op een opmerking van wie dan ook. “De aura van Nosferatus is zwart.”

Zelfs Nosferatus zegt niets. Zijn ogen verbergen het gevaar dat hij is. Gevaarlijker dan een weerwolf die afhankelijk is van een volle maan om van gedaante te kunnen verwisselen. De vampier is een jager, soms charmant, vaak bloeddorstig.

“Je bedoelt eigenlijk te zeggen,” en het is Madeleine die spreekt, “dat je zoon een halfengel is – zijn vader is een halfengel, dus hij is er ook eentje.”

Zelfs Nosferatus houdt zijn mond. Er volgt geen cynisch commentaar. Het hoofd van de vampier hangt schuint en hij kijkt naar Jokke – iedereen kijkt naar Jokke die heel goed beseft dat alle ogen op hem zijn gericht. Madeleine, de fee, heeft hem een halfengel genoemd en niemand lacht erom of voelt zich geroepen om hatelijke, cynische opmerkingen te maken. Jokke voelt zijn wangen warmer worden – rood kleuren. Andrea bijt op haar onderlip en haar moeder, mevrouw Madsen, houdt een hand voor haar mond. Dus Jokke is helemaal geen gewone jongen. Hij is een halfengel en hij heeft geen flauw idee wat het betekent om een halfengel te zijn. Hoe kun je nou zo gewoon zijn als Jokke en toch zo bijzonder dat iedereen letterlijk met stomheid lijkt te zijn geslagen?

“Mama,” zegt Andrea. “Waarom is het zo bijzonder als je een halfengel bent?

“Mijn moeder heeft er ooit iets over verteld,” zegt mevrouw Madsen, “een halfengel geneest mensen die lichamelijk of geestelijk ziek zijn. Als een leven kapot is, komt er een halfengel die je leven herstelt, zodat je weer verder kunt. Je moet het wel verdienen en niet iedereen krijgt hulp van een halfengel. De moeder van Jokke heeft het verdiend. Dat is wat het betekent. Frauke heeft het verdiend.”

“Ik vind dat erg mooi, hoor, mama.”

Het liefst wil Jokke naar het bos vluchten om er rustig na te kunnen denken over alles wat hij heeft gehoord vanavond. Dus hij is een halfengel. Iemand die mensen geneest, omdat ze het verdienen. Maar hoe weet je nou of iemand het verdient? Hij kan niet iedereen helpen.

Dus iemand die hij besluit te negeren – of niet te helpen – die verdient het dan ook niet?

“Sorry hoor, Frauke, ik zou er nooit over zijn begonnen, als ik dit had geweten. Je zou het je zoon beslist hebben verteld, maar niet vandaag.”

“Je kon het niet weten,” zegt Frauke.

“En nu?”, vraagt Jokke.

“Straks ga je gewoon naar bed en morgen heb je nog steeds vakantie,” zegt zijn moeder.

“Gelukkig wel.”

De huismeester herneemt het woord. “Voelt iemand de behoefte iets toe te voegen aan wat er al is gezegd? Nee?” Hoofden schudden traag ontkennend. Jokke is een jongen waarvan ze allemaal dachten dat hij heel gewoon moest zijn. Hij blijkt de meest bijzondere te zijn van allemaal. Een halfengel. “Dan sluit ik de vergadering en begroet tevens een ziel met een gouden aura, een halfengel.”

Ze beginnen allemaal weg te lopen – alle bewoners – naar binnen, terwijl de zon, die langzaam achter het gebouw wegzakt, doet vermoeden alsof het altijd warm en droog zal blijven. Mevrouw Madsen staat ineens naast Jokke. “Mocht je vragen hebben, dan weet je me te vinden, hè?”

“Tuurlijk.”

“Ga je mee naar binnen?”, vraagt de moeder van Jokke. “Het begint al laat te worden.”

“Ja.”

Mevrouw Madsen en haar dochter Andrea lopen voor hen. “Mam – wat voor drankje kun je maken met het speeksel van een halfengel?”

“Daar kun je wel leuke dingen mee doen, ja. Het zijn ook gevaarlijke drankjes, omdat ze erg verslavend schijnen te zijn, zoals je mag verwachten.”

“Heb je er ooit een gemaakt, mam?”

“Ik zal die mislukte drank weggooien,” zegt mevrouw Madsen die daarmee de vraag van haar dochter volkomen negeert. “En ik wil er geen druppeltje van bewaren. Ik wil niet eens weten wat er gebeurt als je ervan zou drinken.”

“Wat gebeurt er dan?”, vraagt Andrea die uitdagend met haar handen op haar heupen gaat staan.

“Jij verandert misschien in een gewoon meisje en Leon zal nooit meer als weerwolf door het bos kunnen rennen. Ik moet mijn toverboek verbergen, omdat je er de stomste dingen mee wil doen.”

“Ik zou mezelf in een muis kunnen veranderen,” zegt Andrea.

“Bijvoorbeeld.”

“Dan moet Jokke me redden, want hij is een halfengel en mensen genezen is wat hij doet.”

“Misschien zoek ik wel een knappe jongensmuis voor je,” zegt Jokke.

“Goed, goed, we gooien die drank wel weg,” zegt Andrea die er een zeer serieus gezicht bij trekt.

 


Plaats een reactie