Een maand na zijn vakantie in Zeeland kreeg Tom van Alsem post – een echte brief – dus geen mailtje – nee, een brief zoals mensen vroeger verstuurden. Zijn boekentas lag op de trap. Moeder zat een boek te lezen. “Er ligt een brief voor je,” zei ze en wees naar de enveloppe die behalve een paar ezelsoren ook een scherpe vouw had.
Tom bekeek de achterzijde, omdat hij daar moest kunnen lezen wie de afzender was. Er stond niets. Zelfs geen postcode. Hij scheurde de envelop open en vond een kort, handgeschreven briefje. Mooie gekrulde letters, heel ouderwets. Hij zag de naam van de afzender en er ging een rilling langs zijn ruggenwervel.
Jochem Sluijters – de man die hij in Zeeland voor het laatst had gezien – op sterven na dood – misschien nog enkele weken – hooguit – maanden te leven. Een wrede straf voor zijn verraad.
‘Beste Tom, Ik wil je ontmoeten. Kom donderdagavond om 19:00 uur naar de parkeerplaats van Mister Shi in Lunetten. Bedenk wel dat dit geen vrijblijvende uitnodiging is. Je moet komen. En neem je lompe vriend mee, dan wordt het ook nog gezellig. Groetjes, Jochem Sluijters.’
Tom vouwde het briefje weer dubbel en begon het terug in de enveloppe te proppen. Dus hij moest naar Lunetten fietsen, donderdagavond en Sjors moest mee.
“Waar gaat het over?”, vroeg zijn moeder.
“Iemand die ik in Den Bosch heb leren kennen,” zei Tom, “hij wil me ontmoeten donderdagavond, want hij is in de stad.”
“O, leuk,” antwoordde zijn moeder.
“Ik weet nog niet of ik wel ga.”
“Nou, dat moet je wel doen, hoor.”
“Hij wil dat Sjors meegaat.”
“Waarom dan?”
“Die was er in Zeeland ook bij.”
“Er is iets met die jongen wat me totaal niet aanstaat. Ik heb je vader wel eens over hem gehoord, maar het bevalt me maar matig. Wil je wel oppassen?” Zijn moeder sprak de waarschuwing uit, maar Tom wist heel goed dat de meeste mensen voor hèm dienden op te passen in plaats van andersom. Sinds de kogels van het volmaakte evenwicht in zijn bezit waren gekomen, kon Tom toveren. Hij had er geen stok of boek bij nodig. Zijn gedachten waren genoeg. Een onvoorstelbare macht die steeds meer mensen leek aan te trekken.
“Ik ben niet bang,” zei hij.
“Dat verontrust me nou juist zo.”
“Niet zo benauwd, moeder, er gebeurt niets,” zei hij, “bovendien gaat Sjors mee en ik ken niemand die – .” Hij maakte zijn zin niet af. Er was geen reden voor. Zo meteen zou hij de brief bespreken op de website. Sinds een paar dagen had ook Sjors toegang gekregen. Het kostte wat tijd, maar de groep van vier was uitgebreid. Ze waren vanaf nu met zijn vijven.
Tien minuten later had hij de tekst gedeeld met zijn vrienden. Tom herhaalde alleen de afspraak, donderdagavond om zeven uur, dus ook Sjors – ze moesten met zijn tweeën komen. De verwijzing naar de lompheid van Sjors liet hij weg, want het was onnodig kwetsend.
– Wat wil Sluijters dan van jullie?
Het was een vraag van Sophie die allerhande bezwaren begon op te sommen. Tom had er geen behoefte aan. Bovendien zou een zieke oude man weinig of geen problemen kunnen opleveren. En terminaal ziek was Sluijters beslist. Dus geen zorgen.
– Afscheid nemen, denk ik.
Het was een kort, maar gevat antwoord van Tom. Zo dacht hij er ook echt over. Hij verwachtte geen problemen met Sluijters. Misschien ontstond er een kans om met Herr Weiss in gesprek te raken. Vorige keer dook hij ook ineens op. Herr Weiss, beter bekend als de alchemist.
– Nou, pas toch maar op en ik ben blij dat Sjors meegaat.
Sophie ging meteen daarna offline. Tom begon aan zijn huiswerk. Het meeste had hij op school al gedaan. Nog een paar opdrachten en hij was helemaal klaar.
Tijdens het avondeten kwam de brief niet meer ter sprake. Moeder had het misschien verteld aan vader. Misschien niet. Het duurde drie dagen voordat het zover was. De poststempel verraadde dat de brief afgelopen weekend in de brievenbus was gegooid. Sluijters bedoelde ook echt aanstaande donderdagavond. Er kon geen twijfel over bestaan en anders zouden Tom en Sjors voor niets naar Lunetten fietsen. Omstreeks acht uur kreeg Tom een app van Chris die zei vanaf de loggia van zijn oom de ontmoeting te kunnen volgen en filmen.
Mocht Sluijters toch iets geks van plan zijn, dan stond alles op film en Chris zou het direct op internet gooien. Tom haalde zijn schouders erover op, want er kon gewoon niks gebeuren. Een zieke man met een wandelstok – een uitgeteerd en dodelijk ziek lichaam – een levende dode. Tom antwoordde dat hij filmen een goed idee vond. Het kon geen kwaad en zo waren zijn vrienden een tikkie geruster.
Dagen gingen voorbij – het werd donderdag. Op school werd de afspraak opnieuw besproken. Tom vertelde over de bijnamen die ze hadden gekregen. Eljakim en Gladius. De engel en de duivel. Tom en Sjors.
“Sluijters had een chauffeur en lijfwacht meegenomen,” zei Sjors, “vent bleek een blaffer bij zich te hebben. Ik heb hem een schop gegeven waardoor hij – nou ja – volgens Tom is hij een beetje dood geweest.” Verbaasde blikken die naar beide jongens staarden.
“Een beetje dood?”, vroeg Emke. “Dat meen je toch niet, hè?”
“Jawel,” zei Tom. “Ik heb hem gered en een pacifist van de man gemaakt.”
“Maak je geen zorgen. Ik ga alles filmen,” zei Chris. “Vanaf de loggia van mijn oom.”
“Zal ik meegaan, Chris?”, vroeg Emke.
“Goed.”
Gelukkig regende het ’s avonds het niet. Ze fietsten in twee groepjes naar Lunetten. Chris en Emke, Tom en Sjors, zodat Sluijters niet zou weten dat ze met zijn vieren waren gekomen. Bovendien zou Chris doen alsof hij met zijn telefoon stond te spelen en Sluijters kwam nergens achter. Het klopte helemaal. Er kon niets fout gaan. Tom en Sjors zette hun fietsen in de beugels recht tegenover het restaurant. Het was er druk. Bij het pompstation reden auto’s af en aan.
Tom zocht de vertrouwde Audi, de lievelingsauto van Sluijters, zwart of rood. Het kon allebei. Geen Audi, wel een Volkswagen en er stapte een man uit die onmiddellijk breeduit begon te lachen. Met uitgestoken hand kwam hij naar Tom en Sjors. Maar deze man leek niet eens op Sluijters. Deze man was twintig jaar jonger en zag er kerngezond uit. Geen spoor van een enge ziekte. Totaal niets.
Ze schudden elkaar de hand en Tom noemde zijn naam. Sjors deed hetzelfde, maar bleef indringend naar de onbekende kijken die net was uitgestapt en zijn eigen naam weigerde te noemen. De zon scheen, een bleek zonnetje dat weg begon te zakken achter de horizon. Man had een heldere stem. Hij lachte een rij hagelwitte tanden bloot en hij bleef maar lachen.
“Ik wist wel dat je me niet meer zou herkennen,” zei de man die continu lachte alsof hij reclame stond te maken voor een nieuw merk tandpasta.
“Sluiters – jij bent Jochem Sluijters – ik weet niet hoe je het hebt geflikt, maar jij bent hem echt – Sluijters,” zei Sjors.
Tom blikte opzij en zocht naar woorden, want nu herkende hij een glans in de ogen van de man die hij alleen bij hun eerste ontmoeting had gezien. Lang geleden. ‘De wereld maakt een sprongetje van vreugde, omdat het volmaakte evenwicht in jouw handen terecht is gekomen.’ Zijn woorden.
“Hoe heb je dit voor elkaar gekregen?”
Ze stonden alle drie op de parkeerplaats. Er waren genoeg mensen, maar niemand interesseerde zich voor twee jongens en een man van ongeveer vijftig jaar oud, misschien iets jonger. Sluijters moest zeker zeventig zijn.
“Je kent mijn talent,” zei Sluijters, “ik heb een setje tanden gevonden, tijdje geleden, ruim een maand. Voordat we elkaar in Zeeland tegenkwamen.” Sluijters keek om zich heen, alsof hij zeker wilde zijn dat er niemand was die hem zou kunnen horen. “Magische objecten – dat is altijd mijn vak geweest. Ik heb deze tanden gevonden – een bevriende tandarts heeft ze als mijn laatste wens geplaatst. Beetje waardig heengaan. Dat heb ik hem verteld, want hij snapte niet waarom ik dit wilde.”
“Als ik het goed begrijp,” zei Tom, “heb je de tanden van een onbekende vent afgespoeld en in je eigen mond laten zetten.”
“Ja – ja, inderdaad.”
“Stapelkrankjorum.”
“Inderdaad,” zei Sjors.
“Ze moesten mijn ziekte stoppen en dat is ook echt gebeurd,” zei Sluijters wiens lach begon te verdwijnen en er verscheen een diepe gedachterimpel op zijn voorhoofd. “Ik was er heel blij mee, maar verleden week begon ik te merken dat er iets was veranderd aan mijn uiterlijk. Mijn kleindochter Margot wil nu niets meer met me te maken hebben.”
“Ja en?”, vroeg Tom.
“Maar snap je het dan niet, verdomme? Ik wilde mijn ziekte stoppen en ineens word ik jonger.”
Sjors probeerde een grijns te onderdrukken, maar het lukte erg slecht. Hij begon voluit te lachen. Het was de smerigste lach die Tom ooit had gehoord. “Nou,” zei Sjors, “je probleem lost zich vanzelf op. Vroeg of laat heb je de leeftijd van een baby en vallen je tandjes uit en kun je opnieuw beginnen met je leven. Is dat niet geweldig?”
“Maar ik wil niet opnieuw beginnen, domoor!”, schreeuwde Sluijters die Sjors verder negeerde en zich exclusief tot Tom besloot te richten. “Je moet me helpen, jongen. Jij bent de enige die het kan.”
Tom legde zijn hand op de schouder van Sjors en duwde zijn vriend weg. “Ga terug naar je tandarts en laat al je nieuwe tanden trekken, Jochem. Dan is je probleem opgelost. Ik help je niet.”
Tom en Sjors lieten Sluijters alleen achter op de parkeerplaats, pakten hun fietsen mee en reden weg – naar het gebouw waar de oom van Chris woonde.
“Tom? To-hom?”
De smeekbede van Sluijters weerklonk lange tijd over de parkeerplaats. Toen ze echt helemaal uit het zicht waren verdwenen, remden Tom en Sjors allebei af om lange tijd heel hard te lachen.
Terwijl Tom hun fietsen aan elkaar bond met een loodzwaar kettingslot, drukte Sjors op de bel. Deur van de hoofdingang klikte open, zodat ze verder konden lopen. De oom van Chris woonde beneden. Emke deed open en zag er zeer ernstig uit.
“Het was heel grappig,” zei Tom die weer begon te grinniken, net als Sjors.
“Wacht maar tot je het filmpje hebt gezien.” Emke klonk erg dreigend.
Tom en Sjors gingen het appartement binnen – een lange smalle gang – twee slaapkamers – een toilet en douche. De oom van Chris bleek een enorme woonkamer te hebben en een keuken die verstopt leek te zijn achter een muur. Chris en zijn oom stonden het filmpje te bekijken. De oom, die Ernest heette, wees naar het scherm. “Nee, Chris, wat je ziet, is echt, geen fout, maar echt, ik heb dit nog nooit meegemaakt.” Chris liet het filmpje opnieuw beginnen en Tom vermoedde niet voor het eerst. Sluijters lachte dus toch het laatst en niet Tom en Sjors. Er was iets vreemds aan de hand.
Tom stelde zich kort voor, Sjors deed hetzelfde, maar de meeste aandacht ging toch echt naar het filmpje dat een vreemde fout leek te vertonen. Op de plaats waar Sluijters had moeten staan, of de man die hij beweerde te zijn, zag Tom een witte, mensvormige vlek. Geen scherpe randen, eerder als een soort aura. Het leek bijna een geest. Tom vroeg een herhaling en daarna nog een.
“Hij had een gitzwarte aura en jullie lachten er gewoon om!”, riep Emke. Ze hoefde het filmpje niet meer te zien.
“Op internet zetten,” zei Tom, “en gewoon zien welke reacties je krijgt. Je hoeft niet bang te zijn voor Sluijters, want die is onherkenbaar.”
“Je vriend heeft gelijk,” zegt Ernest.
“Wat is er gebeurd?”, vroeg Chris. “Wat hebben jullie drieën besproken. We zagen weliswaar dat jullie weggingen, maar de man was helemaal niet blij.”
“Jochem Sluijters – je hebt hem nooit gezien – maar hij zou een man van ongeveer zeventig jaar moeten zijn. Zo oud zag hij er ook uit. Je kunt het Sjors vragen – die was er in Zeeland bij. Deze man beweerde Jochem Sluijters te zijn. Hij heeft betoverde tanden laten implanteren door een bevriende tandarts – sinds een week wordt hij jonger. Hij wilde dat ik het zou stoppen. Omdat hij bang is als baby te eindigen. Of nee. Sjors zei dat.”
“Hij eindigt als bevruchte eicel – zo begint elk menselijke leven,” zei Sjors die er als enige de humor van in zag – hij grijnsde breeduit. “Tenzij – tenzij – ,” zijn lach verdween heel langzaam. Hij sprak de zin niet uit. Dat deed Tom.
“Tenzij het proces stopt en dan is Jochem Sluijters volkomen gezond, maar welke leeftijd zou hij in dat geval hebben?”
“Jullie verbazen me nogal,” zei oom Ernest, “want jullie praten over tovenarij alsof het werkelijk bestaat.”
Tom zei niets, maar keek lange tijd naar zijn vrienden die net zo min iets zeiden. Oom Ernest tikte het schermpje wederom aan en bekeek de witte mensvormige vlek die zelfs praatte, al konden ze niet verstaan wat hij zei.
“Zou iemand dat – effect – kunnen onderzoeken?”, vroeg oom Ernest.
“Misschien kent mijn vader wel iemand. Ik kan het eens vragen. Je weet maar nooit.” De vader van Tom was niet alleen een welgesteld man, maar ook een wetenschapper die veel mensen kende met uiteenlopende specialiteiten. Er was altijd wel iemand die zou willen aantonen dat het filmpje vervalst moest zijn – special effects. “Dan heeft hij het originele filmpje en toestel nodig Of het geheugenkaartje. Misschien is dat wel genoeg.”
“Je kunt het beter eerst aan je pa laten zien,” zei oom Ernest.
“Dat denk ik ook wel,” zei Tom, “en dan krijg je vermoedelijk een theorie over magnetisme, aardstralen en antennes.”
Vijf minuten later stonden ze alle vier op straat. Ze moesten een behoorlijk stuk fietsen voordat ze thuis waren.
Tom staarde naar de parkeerplaats, maar Sluijters was allang verdwenen. Hij twijfelde er niet eens aan dat de man van middelbare leeftijd echt Sluijters was. Uit doodsangst had hij zijn toevlucht gezocht tot zwarte magie, zodat de dood hem nog een tijdje zou negeren. Zijn kleindochter was vol walging weggelopen. Of Tom maar effetjes het verjongingsproces wilde stoppen en Tom had er geen zin in. Ze lieten de stad achter zich – Sjors verdween al snel in een andere richting. Zijn vrienden zouden hem later die avond informeren.
Chris en Emke waren erg benieuwd naar wat de vader van Tom zou zeggen.
Het huis van Tom lag aan een polderweggetje, auto’s konden elkaar moeiteloos passeren. Er waren meer huizen, ook echte boerderijen. De rozenstruiken stonden er troosteloos bij, maar dat was normaal in de herfst.
Tom ging als eerste naar binnen. Moeder zat op de bank. Televisie stond aan, maar ze zat een krant te lezen. Zo ging het tegenwoordig wel vaker.
“Waar is pap?”, vroeg Tom.
“In de garage,” antwoordde ze.
“Oké, dank je.”
“Hoe is het gegaan?”
“Beetje vreemd.”
“Moet ik al aan de drakentuin denken?”, vroeg moeder die zich ongetwijfeld het bed van Tom herinnerde dat een stukje boven de vloer zweefde.
“Nee, het is wel raar, maar anders.”
Tom duwde zijn vrienden naar buiten. Lippen van Chris en Emke vormden vragen die ze nog niet hardop zeiden.
“Straks – straks – alles op zijn tijd.”
Sophie zou het moeten weten, maar ze sprak tegenwoordig zelden of nooit over de magische fenomenen die Tom veroorzaakte. Sophie en Astrid, een nicht van Tom die in Den Bosch woonde, hadden veelvuldig contact met elkaar.
Het was erg slecht van Tom, maar hij vertelde niet alles aan zijn vrienden.
Tom bonsde enkele keren op de deur van de garage waarna er een bekende grom volgde van zijn vader. “Binnen!”
“Hoi pap, ik wil je wat laten zien,” zei Tom. In de garage heerste een fijne temperatuur. Rond de eenentwintig graden en de vader van Tom zat achter het beeldscherm van zijn computer. Er was een grote lap tekst te zien. “Ben je weer een boek aan het schrijven?”
“Als ik er de tijd voor krijg,” zei Thomas van Alsem, zoals de vader van Tom heette. Ze hadden allebei dezelfde voornaam.
Chris begon het filmpje te openen en draaide het beeldscherm naar de vader van Tom die zwijgend toekeek. Geen commentaar, zelfs geen cynisch lachje. De vader van Tom had de draak ook gezien. Ze hadden hem allemaal gezien.
Ogen van vader Thomas bestudeerden de mensvormige witte vlek aandachtig. “Kun je me het filmpje mailen?”, vroeg de vader van Tom aan Chris. “Ik zal het aan Henny geven, dan heeft hij ook eens iets om op te kauwen. Ben je van plan om het op internet te zetten?”
“Ja.”
“Wacht daar nog maar even mee. Zo meteen gaat het ineens viral en begint iedereen zich ermee te bemoeien.”
“Goed mijnheer.”
“Tom geeft je mijn e-mailadres – en nu wegwezen, jongens. Ik heb meer te doen.”
Niet veel later stonden ze bij hun fietsen. “Wat is er met de drakentuin?”, vroeg Emke en haar gezicht gloeide van nieuwsgierigheid. “Vertel – vertel.”
Tom vertelde over zijn bezoek aan zijn nichtje Astrid die een prachtige draak had getekend op een oud basketbalveld – het dier zag eruit alsof het zijn snuit tegen een venster had gedrukt en wilde ontsnappen – en probeerde dat het ook te doen, nadat Tom had geslapen. Een medium genaamd Elisabeth hielp hem het beest te verslaan. Nu moest hij regelmatig naar Elisabeth, zodat hij zijn gave leerde controleren. In de echte wereld waren er nu eenmaal geen scholen waar je kon leren toveren.
“Ik heb een foto van de rommel die is achtergebleven,” zei Tom, “Astrid en ik zijn er zelfs voor teruggegaan.”
“Plaatsen op de site – vanavond nog!” zei Emke die met haar vinger op de borst van Tom prikte. “En voortaan moet je ons alles vertellen, verdorie.”
“Aangezien we er ook last van kunnen hebben, omdat we jouw vrienden zijn,” zei Chris.
“Dinsdagmiddag moet ik er trouwens weer naar toe – naar Elisabeth.”
“Wat doe je dan allemaal?”
“Vorige keer heb ik alleen over Sanne gepraat – en dat was ook wel weer leuk.”
“Maar geen – ,” en Chris begon met zijn handen begon te gebaren als een goochelaar die een trucje uitvoerde.
“Ik wil je niet dwingen, hoor, maar misschien moest je maar eens vertellen over het gedoe met Sluijters,” zei Emke.
“Best wel een goed idee,” zei Tom.
*****
Elisabeth van Zuidtleeven woonde dichtbij het centraal station. Het was de derde afspraak sinds de drakentuin en Tom ging altijd alleen. Zijn moeder vond het ook geen probleem. Gezien de magische krachten in zijn lijf die alsmaar sterker leken te worden, moesten àndere mensen juist zijn bang voor hem. Hij liep langs een school – passeerde de plek waar jaren geleden zijn zusje op het asfalt neer was gekomen. Net voorbij de bocht en soms bleef hij er eventjes stilstaan. Auto’s reden net zo hard als altijd, zeker 60 kilometer per uur en de best remden laat af.
Het appartement van Elisabeth vertoonde een mengeling van oud en nieuw. Oude meubelen die best wel eens uit de negentiende eeuw konden stammen, een televisie, vanzelfsprekend ook een computer, maar als hij binnenkwam was het altijd doodstil. Ze zorgde altijd voor een mok thee. De eerste vraag, die ze stelde, was: “Heb je nog iets meegemaakt afgelopen week?”
Meestal moest hij ontkennend antwoorden, maar vandaag had hij een verhaal. Elisabeth was een bekende van zowel Jochem Sluijters als Herr Weiss. Hij zocht naar de woorden die ze had gebruikt om beide mannen te typeren.
Elisabeth zette zijn mok op tafel en nam plaats.
“Ja, ik heb Sluijters ontmoet,” zei hij.
“Alweer?”, vroeg ze. Elisabeth zette haar eigen mok neer. “Wat wou hij?”
“Sluijters heeft een nieuw setje tanden op de kop getikt,” zei Tom die een grijnslach moest onderdrukken. “Ik vind het een vreemd verhaal, maar ja. Magische tanden – want ze hebben zijn ziekte gestopt – hij is niet langer terminaal – en – nog veel erger – hij ziet er twintig jaar jonger uit.”
“En wat was zijn vraag? Of wou hij verder niks? Wilde hij alleen vertellen dat hij die tanden heeft laten implanteren, want dat begrijp ik uit je verhaal.”
“En Sjors zei dat hij waarschijnlijk zou eindigen als een baby,” zei Tom.
“Hoeft niet. Het zou kunnen dat hij net zo oud wordt als de vorige gastheer.”
“Bah. Dan zitten we nog lange tijd met die vent opgescheept.”
“Ik zou willen wie de vorige gastheer was,” zei Elisabeth die haar witte haren over haar schouders veegde.
“Herr Weiss moet het weten.”
“Ongetwijfeld, ja. Maar dan moet je contact maken.”
“Kan ik dat?”
“Met zijn tweeën moeten we het kunnen, maar het zal niet eenvoudig zijn.”
Tom liet zijn ogen langs de boekenkast gaan. Er stonden voornamelijk oude bijbels. Boven de tafel hing een oude lamp. Zelf zat hij op een leren fauteuil. Zijn rugtas hing er lui tegenaan. “Laten we het dan maar proberen,” zei hij. Elisabeth ging gemakkelijker zitten. Handen op de leuning en zocht oogcontact met Tom.
“Je moet je concentreren,” zei ze.
Tom antwoordde niet meer en dacht aan de limousine van Herr Weiss. Er hadden oude potscherven op het strand gelegen. Herr Weiss had ze gebruikt als versterker van zijn gedachten. Een buitenstander kon er helemaal niets mee, maar bij elkaar vormden ze een magisch object – daarom dook Sluijters ook in Zeeland op. Herr Weiss. Sluijters.
Tom dacht aan een oude man – halflang wit haar, witte baard, wit kostuum, zwart lapje voor zijn linkeroog. Herbert Weiss zou de allereerste kerstman zijn geweest, maar hij werd de hebzucht van mensen zo beu dat hij ermee ophield. Daarna is hij voor eigen rekening gaan werken. Man die zich graag verplaatste in een limousine. Hij hield van comfort.
Muren en plafond veranderden en verdwenen – net als Elisabeth die achterbleef in haar appartement – Tom ging naar een compleet andere plek. Misschien bleef hij in die fauteuil zitten, maar zijn geest vertrok. Dat was ook de bedoeling. Plafond hing hoog boven zijn hoofd. Tom keek om zich heen en zag een magazijnloods. Grijze roldeuren met ramen. Lampen die weigerden licht te geven. Een verlengde Mercedes stond er geparkeerd – verduisterde ramen – chauffeur leunde verveeld tegen de motorkap.
Op de grijze vloer waren potten neergezet – rood aardewerk, bijna als een cliché – Tom vroeg zich af of Herr Weiss de scherven aan elkaar had gelijmd. Misschien. Wolken wit licht stroomden uit de potten. Herr Weiss stond in het midden van een pentagram die hij er had neergezet. Tom zag dat zijn ogen weg waren gedraaid, zodat hij alleen het oogwit kon zien. Hij voelde zich dichtbij en veraf tegelijk.
Zijn voeten maaiden door het niets en Tom begreep dat alleen zijn geest de reis had afgelegd. Lichaam was achtergebleven in het appartement van Elisabeth. Soms dacht hij de vloer te raken, maar er was gewoon niets.
“Ik wist niet dat ik je had geroepen,” zei Herr Weiss.
“Had je ook niet,” zei Tom.
Er volgde geen antwoord van Herr Weiss.
“Wat ben je aan het doen?”, vroeg Tom.
“Zo is het genoeg,” zei Herr Weiss. Hij spreidde zijn armen en het licht begon direct uit te doven. Hij sloot zijn ogen – opende ze weer en hij keek naar Tom.
“We doen allemaal hetzelfde,” zei Herr Weiss, “maar welke wegen willen we bewandelen? Dat wil je toch weten, hè? Ik weet wat hij aan het doen is, maar weet hij het zelf ook? We willen allemaal hetzelfde – ik wil dat – hij wil dat – de dame die je helpt, die wil dat ook. We willen het allemaal.”
Tom probeerde de pentagram binnen te gaan, maar het lukte niet. Een onbekende kracht hield hem tegen. Hij hield een vloek binnensmonds en keek naar Herr Weiss die gewoon bleef staan.
“Je wilt weten wat je moet doen,” zegt Herr Weiss, “hij zal terug blijven komen – Jochem Sluijters zal leren genieten van zijn nieuw verworven kracht – waarmee hij overigens louter afschuw zal oogsten. Hij is een afschuwelijk wezen geworden. Hoe heeft hij contact gezocht?”
“Hij stuurde een briefje.”
“Ik kan je niet helpen. Het spijt me. Want ik sta bij je in het krijt. Zorg ervoor dat je nieuwe vriend, die jongen van Rooijackers, in de buurt is. Sluijters wordt sterker dan jij met je magische gave.”
“Wist Sluijters waar hij aan begon?”
“Misschien.”
“En waarom doet hij zichzelf dit aan?”, vroeg Tom.
“Dat is geen relevante vraag, jongen,” zei Herr Weiss, “Bid maar liever dat hij geen honger krijgt als jij of je vrienden in zijn nabijheid zijn – ai, wat zeg ik nou toch weer voor iets raars?”
“Tanden – honger – ik begrijp het niet.”
“En je mag één ding nooit vergeten, Tom – We willen allemaal hetzelfde – echt allemaal.”
“Wat dan wel?”
“Je bent nog veel te jong om dat te kunnen begrijpen. Als je ouder wordt, komt het vanzelf.”
Herr Weiss begon naar Tom te lopen en maakte een vegende beweging met zijn hand. Er volgde een korte, verblindende flits. Tom trachtte overeind te blijven staan – hij was bang om te vallen – maar hij constateerde dat hij nog steeds in de fauteuil zat. Tom was nooit weg geweest – zijn lichaam niet tenminste. Al die tijd had hij in de stoel gezeten. Stem van Herr Weiss galmde in zijn hoofd. We willen allemaal hetzelfde. Dat had hij gezegd.
Zijn mond begon langzaam te bewegen. “We willen allemaal hetzelfde,” zei hij en Tom zag hoe Elisabeth haar mok vasthield en wachtte met drinken – ze tuurde naar hèm – en hij keek rustig om zich heen – Tom bedacht dat ze inderdaad erg veel bijbels in haar kast had staan. Zouden ze veel geld waard zijn?
“En wat willen we dan allemaal?”, vroeg ze. Haar ogen stonden niet minder gespannen.
“Weet ik niet,” antwoordde Tom, “dat wilde hij niet zeggen.” Hij vertelde in korte bewoordingen wat hij had gezien – Herr Weiss die middenin een pentagram stond – de potten die hij had hersteld – of misschien nieuwe gemaakt – dat zou ook kunnen. Ook vertelde hij over de waarschuwingen die betrekking hadden op Sluijters. Elisabeth zette de mok direct op tafel zonder gedronken te hebben. Haar ogen stonden erg duister. Ze leek te begrijpen wat Herr Weiss bedoelde. Tom snapte in één keer waarom hij geen details prijs had gegeven. Dat zou Elisabeth veel beter kunnen dan Herr Weiss.
“Ik weet wat hij bedoelt en daar gaan we allemaal een bak ellende aan beleven – je moet me mijn taalgebruik maar vergeven, Tom. Dit is zelfs erger dan ik al dacht,” zei Elisabeth die opstond en naar de kast liep. Er stonden weliswaar veel bijbels, maar ze had ook andere literatuur in haar verzameling.
“Hij is aan het veranderen, hè?”, vroeg Tom.
“Ja, inderdaad.” Ze sloeg een groot, zeer dik boek open en begon te bladeren. Tom ging naast Elisabeth staan die flinterdunne bladzijden omsloeg – heel oude spelling – tekeningen van onbekende monsters. Niet één foto. Elisabeth stopte met bladeren en drukte haar vinger op een mensachtig gedrocht dat over een volwassen vrouw heenboog. Enorme kaken – scherpe tanden – maar beslist geen vampier. Het was iets anders en Tom kende de naam van het monster.
“De waarschuwing van Herbert duidt erop dat hij hieraan denkt – ik ken hem veel te goed,” zei ze.
“Waar kennen jullie elkaar van?”
“We zijn getrouwd geweest,” zei Elisabeth en heel even verscheen er een glimlach op haar gezicht. “Lang geleden. Kijk, Jochem is een akelig serpent, maar Herbert was vroeger een prettig iemand die veel heeft betekend voor mensen die weinig geld hadden of zelfs helemaal niets. Mensen begonnen op hem te rekenen en leken geen moeite meer te willen doen om zelf wat te ondernemen. Egoïsme, hebzucht, zulk soort dingen.”
“Dus het verhaal van de eerste kerstman – ?”, vroeg Tom, maar hij maakte zijn vraag niet eens af.
“Dat klopt wel, ja. Met een uiterlijk als het zijne kun je het bijna niet mislopen.”
“Hoe is hij zijn oog kwijtgeraakt?”
“Weet ik niet – dat gebeurde na mijn tijd,” zei Elisabeth die dreigend vervolgde: “En waag het niet te vragen hoe oud ik in werkelijkheid ben, jongeman.”
“Ik zou niet durven.”
Tom las nog eenmaal het woord dat onder de tekening stond – een zwart-wittekening van een gedrocht dat over een vrouw heen stond gebogen. Naam van het monster was – ghoul.
*****
In de trein plaatste hij een berichtje op de groepsapp. Hij schreef dat Sluijters waarschijnlijk in een ghoul aan het veranderen was. Volgens google ging het om een monster dat zich met mensenvlees in leven hield, dood of levend, dat maakte weinig uit. Tom verwachtte reacties en kreeg ze ook vrijwel direct. Allemaal uitingen van afgrijzen. Sophie antwoordde ook op zijn bericht. ‘Fijn dat dat duidelijk is, maar wat doen we eraan?’ Tom bedacht dat het misschien niet zo handig is geweest om Sluijters zo uit te lachen – ze hadden hem niet in zijn nabijheid uitgelachen, maar hij moest het leedvermaak hebben gevoeld. Bovendien zouden ze weinig kunnen uitrichten, want de politie zou hen nooit geloven. Het was onmogelijk. Sophie had een goede vraag gesteld. Zonder meer. Wat deden ze eraan?
Naar school fietsen deden ze toch al gezamenlijk, nu werd het belangrijker om bij elkaar te blijven, aangezien er een echte reële dreiging bestond. Zolang Sluijters zich kalm hield, gebeurde er niets. En waarom gaf het filmpje van Chris een witte vlek te zien waar Sluijters had moeten staan? Geen idee.
‘Gedaanteveranderingen – dat staat er op internet.’ Berichtje van Chris. ‘Kan die vent dat dan ook? In dat geval weet je niet eens hoe hij eruit ziet!’
Ze moesten verduveld goed oppassen. De trein passeerde Culemborg. Tom was er bijna. Terugkijkend kon hij alleen zeggen dat het een nuttige middag was geweest. Chris had overigens ook gelijk. Ze wisten niet hoe Sluijters eruit zag.
Ter hoogte van Houten typte hij de naam Elisabeth van Zuidtleeven – misschien stond er wel iets. Het duurde erg lang. Trein reed station Lunetten voorbij. Er stond helemaal niets dat op het medium duidde.
*****
‘We willen allemaal hetzelfde.’ Tom schreef de woorden thuis op een briefje en voegde direct drie namen toe. Zelf was hij te jong om er zich druk over te maken. Tom was alleen thuis, ouders waren er niet.
Sluijters dreigde dood te gaan en wist dat te voorkomen door tanden van een mythisch monster te laten implanteren. Het idee was alleen al bizar, maar de man moest uit wanhoop hebben gehandeld. Herr Weiss, Elisabeth van Zuidtleeven, Jochem Sluijters. Ze waren allemaal bang om dood te gaan, wilden blijven leven, zo lang mogelijk en liefst gezond. Welk magisch ritueel voerde Herr Weiss uit in de loods, terwijl zijn chauffeur toekeek?
Er gingen enkele dagen voorbij. Er gebeurde niets en de opwinding begon geleidelijk te verdwijnen. Maar Tom dacht er wel regelmatig aan en besprak het met Sjors die het allemaal niet zo interessant leek te vinden. Zijn aandacht werd afgeleid door ander verontrustend nieuws – de vader van Sjors dreigde zijn werk kwijt te raken, omdat de olieprijzen bleven dalen. Sjors haatte zijn vader die een kwade dronk had. En thuis was mijnheer Rooijackers dronken, had een kater of begon weer te drinken.
*****
Vrijdagmiddag na school zaten de ouders van Tom thuis aan tafel – ze wachtten op hem. Vader vroeg hem te gaan zitten, want ze hadden belangrijk nieuws. Tom dacht dat het om het filmpje zou kunnen gaan, maar begreep direct dat zijn moeder er in dat geval niet bij wilde zijn. Het moest om iets anders gaan.
Hij ging zitten en herkende een opgewonden glans in de ogen van zijn moeder. “We zijn dinsdag naar het ziekenhuis geweest, omdat ik me al langere tijd niet zo goed voelde. Een onderzoek gehad. Nee, maak je geen zorgen, ik ga niet dood.” Ze maakte een afwerend gebaar met haar handen. “Het is een hele verrassing voor ons, omdat het niet meer zou moeten kunnen. Ik ben zwanger. Je krijgt er weer een broertje of zusje bij.”
Heel even moest hij de herinnering aan Sanne verdringen. Haar lichaampje kwam neer op het asfalt nadat ze was aangereden door een automobilist. “Mam – pap – jullie moeten één ding beloven. Als het een meisje is, mag ze geen Sanne heten. Ik wil geen goedmaakzusje. Sanne is dood, er komt geen andere voor terug.”
“Je moeder en ik zitten aan Marijke te denken.”
“Of Jens, als het een jongen wordt.”
“Een nieuwe Sanne willen we onszelf en jullie beslist niet aandoen,” zei zijn vader.
“Gefeliciteerd mam,” zei Tom die opstond en zijn moeder op de wang zoende. “Ik vind het leuk.”
“Ik zei toch dat hij goed zou reageren,” zei zijn vader.
“We vonden het best wel spannend,” zei zijn moeder, “omdat we niet goed wisten hoe je zou reageren.”
“Leuk, heel erg leuk.”
“Daar ben ik blij om,” zei zijn vader.
“Mag ik het rondbazuinen?”, vroeg Tom.
“Ja, dat mag je. De moeder van Sophie is op de hoogte. Die voorspelde het al een beetje.”
Een half uur later zat hij achter zijn computer en de felicitaties kwamen direct binnen. Moeder was zwanger. Er was een broertje of zusje op komst.
*****
Zaterdagochtend zat Tom om half tien aan de ontbijttafel – kopje thee, geroosterd brood, een krant die hij half had opengevouwen. Opvallend nieuws op de voorpagina. In Den Bosch was het lijk van een jonge vrouw gevonden, een zekere Margot Sluijters. Tom zette zijn kop thee terug op tafel en zocht zijn telefoon, maar er waren geen berichten binnengekomen. Las dan niemand van zijn vrienden de krant of hadden ze het bericht gemist? Het stoffelijk overschot bleek vreselijk te zijn toegetakeld, al begreep hij niet goed wat het zou kunnen betekenen.
Margot Sluijters was het verveeld kijkende meisje dat hem het kistje van het volmaakte evenwicht had verkocht, kleindochter van Jochem Sluijters, die sinds twee weken haar grootvader niet meer wilde zien. Hij fotografeerde het bericht met zijn telefoon en zette het op de groepsapp, want dit ging inmiddels iedereen aan. Reacties volgden meteen. Sophie natuurlijk. Sjors. Maar Chris en Emke lieten op zich wachten. Sophie sloeg de spijker op zijn kop. ‘Wat is ‘toegetakeld’ als je grootvader zich in een ghoul heeft veranderd? Bah, wat smerig allemaal. Gedverrie zeg!’ Daarmee wees Sophie terecht een goede verdachte aan.
Sjors kwam met een ander bericht dat hij erger vond dan de dood van Margot Sluijters. Zijn vader kwam thuis en het betekende voor zijn moeder en hemzelf erg slecht nieuws. Tom las het bericht en besloot er niet op te antwoorden. Bovendien wist hij zich maar heel slecht los te maken van Sluijters en zijn kleindochter Margot. Hopelijk zou de politie snel bij Sluijters zelf terechtkomen, als ze wisten dat het de man zelf was. Zoals Chris eerder al zei – een ghoul werd verondersteld van gedaante te kunnen veranderen.
Zijn moeder Tom deed gewoon haar werk in huis, vader was alweer bezig in zijn garage en Tom zocht naar ongewone, vreemde berichten op internet. Vandaag moest er iets gebeuren. Zijn intuïtie waarschuwde hem heel duidelijk. Nog een bijgevolg van zijn nieuw verworven krachten. Hij voelde het als er wat stond te gebeuren. Zoals vandaag. Om half één hoorde hij een nieuwslezer op de radio iets zeggen over een hond die in een trein naar Utrecht diverse reizigers had aangevallen en gebeten. Toen men op zoek ging naar het dier, werd het niet langer aangetroffen. Terwijl de trein afgesloten was.
Voor Tom bewees het dat Sluijters onderweg moest zijn naar Utrecht, maar hij kon er niets over zeggen. Alleen op de groepsapp maakte hij er een opmerking over. Reacties kwamen er niet meteen, later pas. Chris vroeg: ‘Wat moeten we doen dan?’ Waarna Sophie reageerde: ‘Je kunt moeilijk naar de politie.’
Toch wilde Tom iets doen en misschien moest hij alleen met Sjors iets afspreken. Eljakim en Gladius, zoals Herr Weiss al verwoordde die het nog altijd veel te druk zou hebben met zijn aardewerken potten. Hij stuurde een berichtje aan Sjors en zei: ‘We kunnen altijd nog met zijn tweeën hinderlijk rondhangen op het centraal station tot Sluijters komt opdagen en dan volgt er wel een confrontatie.’ Het bleef een tijdje stil. Na bijna een kwartier kwam er een reactie. ‘Met zijn tweeën?’ Tom typte: ‘Ja.’
Sjors volgde niet veel later met een nieuwe reactie. ‘Het is toch prettig als de anderen weten wat we gaan doen.’ Tom begreep dat hij nog altijd alles alleen wilde doen in plaats van de hele groep erbij te halen. Het was precies wat Witoog bedoelde. Tom moest zijn vrienden leren vertrouwen. ‘Oké.’
Een minuut later deponeerde Sjors op de groepsapp het bericht dat ze Sluijters gingen opzoeken en confronteren. Man was onderweg naar Utrecht. In de trein had hij enkele slachtoffers gemaakt. Tom trok zijn jas aan, stapte op de fiets en ging naar de stad. Af en toe voelde hij zijn telefoon trillen. Hij checkte elk bericht en begreep dat al zijn vrienden onderweg waren naar het centraal station, zelfs Sophie.
Hij stalde zijn fiets bij Hoog Catherijne, ingang Moreelsepark, nam de roltrap omhoog en belandde vrij snel tussen de winkels. Misschien had hij moeten wachten op zijn vrienden vanwege het gevaar dat een Sluijters met zich mee bracht. Aan de andere kant – er waren zoveel mensen in het winkelcentrum en station – wat er zou er in hemelsnaam kunnen gebeuren? Tom wilde Sluijters opzoeken voordat de man compleet onverwacht voor zijn neus stond – als een overval. Hij passeerde winkels die er ouder waren dan hijzelf, zoals een natuurdrogisterij, of een winkel die games verkocht. Op bankjes zaten enkele mannen en vrouwen waarvan Tom vermoedde dat ze er bijna altijd zaten – daklozen – een man met een donkerrood, bijna blauw gezicht en wild haar. Op de kruising ging hij links. Na bijna vijftig meter bleef hij staan, want Tom ontdekte een boekwinkeltje.
Nee, ‘boekspot’ stond er op de ruit. Een openbare boekenkast – je mocht een boek meenemen, maar ook achterlaten. Er stonden mannen en vrouwen, jong en oud. Hij plaatste een berichtje op de groepsapp dat hij daar op hen zou wachten. Sophie reageerde als eerste. ‘Mooi, ik weet waar het is.’
Het duurde nog eens vijftien minuten voordat zijn vrienden begonnen binnen te druppelen. Emke, Chris, Sophie en Sjors als laatste, die de grootste afstand moest afleggen om er te komen. Tom, Sjors en Chris verlieten de boekspot weer, Emke trok Sophie aan haar arm mee, want ze wilde wat langer kijken – ze had een boek gezien van Neil Gaiman en nam het ook mee. “Hoe ziet Sluijters er nu uit?”, vroeg Chris. Ze betraden de stationshal, nog altijd een grote bouwput, maar ook deels klaar. Een supermarkt, drogist, boekhandel, alles wat er altijd al is geweest. Niks nieuws. Het zag er wel aardig uit.
“Geen idee,” zei Tom, “ik weet niet eens zeker of de hond in die trein er wat mee te maken had. Het is alleen een vermoeden. Meer niet.”
“Als je gelijkt hebt, is hij erg gevaarlijk geworden.”
Sophie liep het boek te lezen, geschreven in het Engels, Emke keek over haar schouder mee. Ze lazen met zijn tweeën één boek. Tom zocht naar Sluijters en begreep dat het een onmogelijke missie was. Elke man die tussen de dertig en vijftig jaar oud was zou hem kunnen wezen. Mannen passeerden hen, verlieten winkels of gingen er juist binnen. Een ghoul was een wezen dat van gedaante kon veranderen. Het zou met andere woorden letterlijk iedereen kunnen zijn, zelfs een van zijn eigen vrienden.
Tom probeerde het idee te verdringen en wees naar de trap. Er was nog een andere verdieping boven hun hoofd, verschillende trappen, kluisjes waar je spullen kon opbergen, maar ook een koffiehuis, zoals er op de luifel stond. “Wanneer ben je hier voor het laatst geweest?”, vroeg Sjors. In het koffiehuis liep alleen een serveerster, er zat niemand aan de tafels.
“Daarginds,” en hij wees richting Jaarbeurs, “zat een drankenzaak, mijn vader was er vaste klant.” Dinsdag had Tom in ditzelfde station gelopen, na zijn bezoek aan Den Bosch, Elisabeth van Zuidtleeven. Sjors moest dat weten.
“Je vader zuipt toch niet?”, vroeg Sjors.
“Nee,” antwoordde Tom die zich afvroeg wanneer hij dit al eens eerder met Sjors had besproken. Tom schudde het idee van zich af en liep naar de reling. Ja, in Zeeland stelde Sjors er een vraag over. En Sjors was geen jongen die twee keer over hetzelfde onderwerp begon. Tom boog over de reling en keek naar beneden, omdat hij een bekende gedaante zag.
Beneden stond Sjors Rooijackers zoekend om zich heen te kijken. De ogen van Tom ontmoetten die van zijn vriend, maar hij legde zijn vinger op zijn lippen. Hij draaide zich om naar de dubbelganger en zei met ijzige stem: “Laat zien wie je werkelijk bent!” Hij staarde naar degene die zich voordeed als Sjors, maar hem niet was.
Sophie staarde verbijsterd naar – , Emke en Chris deden hetzelfde. Tom stapte naar de dubbelganger van Sjors die zo laconiek over het drankgebruik van de Thomas van Alsem was begonnen. “Laat goddomme zien wie je bent en wel nu!” Hij sprak nog luider dan daarnet en Chris stond onhandig met zijn telefoon te spelen. Voetstappen dreunden op de trap en kwamen dichterbij. De dubbelganger probeerde de transformatie tegen te houden. Tom herhaalde zijn woorden voor een derde keer en nu begon de dubbelganger te veranderen in een man van ongeveer dertig jaar.
Alles veranderde aan de ghoul – haar, uiterlijk, kleding zelfs en Chris bleef alles filmen in de wetenschap dat er slechts een silhouet zichtbaar moest zijn.
“De verleiding was wel heel erg groot,” zei Sluijters.
Sjors voegde zich nu werkelijk bij de groep – en droeg totaal andere kleren dan Sluijters net had gedaan. Sluijters baseerde zich op een vorige ontmoeting, een week geleden in Lunetten. Sjors hijgde amper en zag er niet moe uit, terwijl hij toch hard had gelopen. “Ik zal het je wel afleren.”
“Wie denk je nou eigenlijk dat je bent?”, vroeg Sluijters die hartelijk begon te lachen. “Conan de Barbaar of zo? Je kunt me niet de baas. Zelfs al zou je willen, dan nog – .” Sluijters lachte zijn tanden bloot, een harde galmende lach die aandacht trok.
“Het zou je verbazen,” antwoordde Sjors.
“Kinderen,” zei Sluijters. “Jullie zijn kinderen. Wat zou je me aan kunnen doen? Vertel me dat nou eens? Ik heb belangstelling voor één enkel ding.” Tong van Sluijters gleed langs zijn lippen, kwijl droop over diens kin, ogen waren wijd open gesperd, irissen kregen een felle gele kleur. “Zijn hart! Het kloppende hart van Tom van Alsem, de tovenaar!”
Sluijters sprong naar voren en een schouder van Tom vast – die zich heel even liet overdonderen. Tom trok zijn knie snel omhoog en raakte Sluijters heel hard in diens kruis – de ghoul kromp schreeuwend ineen. Sjors pakte hem bij de schouders en duwde hem op de grond. “Ik zal je leren mijn vrienden lastig te vallen, ouwe!”, riep Sjors, die zijn knieën op de borstkas van Sluijters drukte en hard begon te slaan – echt, heel hard. Tom hoorde iets kraken – op elkaar geperste lippen kleurden rood.
Tom schreeuwde heel hard en trok Sjors aan zijn schouders – Chris bleef filmen. “Stop nou, je vermoordt hem zo nog!” Sophie en Emke bleven kijken, ondanks het geweld, hun blikken verraadden afgrijzen – vanwege Sluijters – vanwege Sjors.
Sjors stond op – Jochem Sluijters begon overeind te komen – hij hoestte en spuugde een paar tanden uit – tanden die hij opving met zijn handen.
“Wat denk je, ouwe? Je spuugt een paar tanden uit – Zou het genoeg zijn om de betovering te verbreken? Want daarom heb je klappen gekregen. Nergens anders om. Ik wilde je tandjes beschadigen, een klein beetje maar. Zou het voldoende zijn?”
Sluijters krabbelde overeind en zei: “Je bent echt een barbaar, godverdomde schooier.” Hij hield de pols van zijn linkerarm voor zijn mond, zodat hij zijn woorden enigszins gedempt uitsprak. “Smerige bastaard, serpent – reageerbuisrat.” Sluijters ontvluchtte het vijftal dat hem lange tijd nastaarde.
“Wat denk je, Tom? Zou het voldoende zijn?”
Tom knikte met zijn hoofd. “Ik hoop het wel.”
Een serveerster stond in de deuropening van het koffiehuis – ze had alles gezien. “Binnen vijf minuten ben je alles vergeten wat je net hebt gezien,” zei Tom die zijn hand op haar arm legde. De betovering verliep sneller als hij haar aanraakte.
“Politie is onderweg,” zei de serveerster, “maar ik weet ook niet goed waarom – er is niks meer.”
Ze begonnen weg te lopen. Vergetelheid moest aan het werk. De serveerster begon te vergeten. “Ik dacht dat je hem ging vermoorden,” zei Tom.
“Nee, hoor, niet nodig. Daar krijg je alleen maar trammelant van,” zei Sjors. “Het zag er akelig uit.”
“Behoorlijk,” zei Emke.
“Sorry hoor.”
Chris bekeek de opnamen die hij had gemaakt tot en met de klappen die Sluijters van Sjors had gekregen. Ze keken allemaal naar het filmpje en zagen aan het einde de witte vlek op de grond veranderen in een man van ongeveer dertig jaar oud – Sluijters.
“Je opzet lijkt te zijn gelukt,” zei Tom.
“Betovering verbroken.”
“Geen echte slachtoffers,” zei Chris.
“Jawel,” reageerde Tom, “Margot, de kleindochter, ik denk dat Sluijters haar heeft vermoord en verminkt.”
“Maar je kunt niks bewijzen,” zei Sophie.
“Nee.”
Sjors bestudeerde zijn roodgekleurde knokkels. “Ik moet mijn handen even wassen,” zei hij.
“Zullen we iets gaan drinken?”, vroeg Emke.
“Starbucks?”, vroeg Tom.
“Nee, ik wil koffie in een echt kopje,” zei Sophie.
Tom en zijn vrienden liepen de trap af.
“Zouden we nu van die akelige vent verlost zijn, denk je?”, vroeg Emke.
“Misschien,” zei Tom. “Je weet maar nooit.”
“Wat wil die vent nou eigenlijk echt?”, vroeg Sjors.
Tom dacht aan de woorden van Herr Weiss, maar zei ze niet hardop. We willen allemaal hetzelfde.
3 januari 2016
Plaats een reactie