(1) En de vierde is een gewone jongen

Het flatgebouw staat eenzaam in het veld. Er zijn geen andere gebouwen meer – die hebben ze lang geleden gesloopt. Vanuit de slaapkamer van Jokke zie je grasvelden en straten. Er groeien bomen en struiken – in de nazomer kun je er bramen en noten plukken die erg lekker zijn. De straten van asfalt zijn gebleven. Er zou een nieuwe woonwijk komen, maar de mensen in het flatgebouw weigerden te verhuizen. Normaal geef je zulke mensen een flink geldbedrag, zodat ze graag weggaan. Nu blijven ze er allemaal wonen, omdat ze veel te goed weten hoe bijzonder het is om er te wonen. Er is vaak geprobeerd om ze weg te krijgen – want het gebouw moet gesloopt worden – net als alle andere gebouwen in de wijk – maar het lukt gewoon niet.

Niemand krijgt het voor elkaar. De bewoners – en wat ik je nu ga vertellen is een geheim – zijn geen mensen zoals jij en ik. Wat ik je nu vertel, mag ik je niet eens vertellen, maar ik doe het toch. Het buurmeisje van Jokke is een heks, net als haar moeder. Geen boosaardige heks – ze zijn allebei erg aardig. Jokke en Andrea zijn vrienden. Meer niet. Alleen vrienden. Andrea kan toveren, al heeft ze er een echt toverboek bij nodig en haar moeder houdt  meestal een oogje in het zeil. Tegenover Jokke woont een jongen die je nooit in zijn menselijke gedaante buiten zult zien als het volle maan is, want hij is een weerwolf. Net als zijn vader. De jongen heet Leon. Een aardige jongen, behalve als het volle maan moet worden. Dan wordt zijn lijf hariger, groeien zijn tanden en oren – zijn handen en voeten veranderen in klauwen. De buurjongen van Leon heet Gijs, niet erg groot, wel stevig gebouwd. Gijs stamt uit een oeroud geslacht van dwergen. Hij kan je vertellen of het kettinkje dat je draagt gemaakt is van echt zilver.

Ze zijn allemaal bijzonder, behalve Jokke – die de meest normale van alle jongens en meisjes in het flatgebouw is en hij heeft er vaak de pest over in. Want Jokke is een gewone jongen en valt daarom ook te veel op. Op een feestje komt er altijd wel iemand naar hem toe die vraagt wat er nou zo bijzonder aan Jokke is dat hij en zijn moeder in die flat mogen wonen. Zijn antwoord is altijd hetzelfde. “Niets.” Hij schaamt zich er voor. Het is niet leuk om normaal te zijn. Veel liever had hij iets aparts, zoals de anderen. Een groepje van vier vrienden en de vierde is een gewone jongen. Daar klopt helemaal niets van. Omdat hij in een flatgebouw woont dat eenzaam tussen verwilderde grasvelden staat, hoort hij iets bijzonders te kunnen. Als hij op een zonnige zomerdag met zijn rug tegen een boomstam zit, denkt hij er veel over na. Jokke is een gewone jongen en dat is niet eerlijk.

Het is aan het eind van de zomer. Zijn vrienden beginnen terug te komen van vakantie. Jokke is ook weg geweest met zijn moeder. Bretagne. Het was er koud, regenachtig en winderig, maar prachtig. Heel veel lekker eten. Heel veel normale mensen ook, al spreken ze Frans en Bretons. Hij heeft nagedacht tijdens de vakantie. Over zijn moeder. Die natuurlijk ooit hèt heeft gedaan met zijn vader. Maar Jokke kent hem niet. Er zijn dagen dat hij vermoedt dat zijn moeder zelfs niet eens weet wie zijn vader is.

Het is half augustus en binnen enkele weken moet hij naar school. Voor die tijd wil hij een avontuur beleven. Vergeten dat hij zo gewoon is. Net zo gewoon als burgers die in nieuwe, goed onderhouden huizen wonen. Of in flats met echte werkende liften. In een flatwoning waar je geen huilende wind zult horen als het een keer stormt.

De moeder van Jokke zit een boek te lezen en hij zegt: “Ik moet eruit.” Hij loopt de deur uit. Er zijn slechts vier trappen nodig om hem op een groen uitgeslagen trottoir te brengen. Voor hem ligt de asfaltstraat die al net zo groen begint te worden als het trottoir. Daarachter groeit een bos – heel veel bomen, struiken, heel veel gras – vruchten en noten.

Hij steekt de straat over en vlucht het bos in. Zijn vriend Leon heeft scherpere zintuigen die beter worden naarmate de volle maan dichterbij komt. Karakter van de jongen wordt in die periode iets minder aangenaam – meer roofdierachtig. Voor Jokke gelden zulke uitzonderlijke talenten niet. Hij moet zich zien te redden met zijn gewone menselijke ogen en oren. In het voorbijgang plukt hij een braam en stopt het vruchtje in zijn mond. Het smaakt goed.

Hij blijft staan en neemt er nog een paar. Jokke begint zich wat rustiger te voelen. In de struiken hoort hij een klein dier lopen. Voor een jongen als Leon zou het als gegalm van een klokkentoren moeten zijn. Jokke gaat verder en volgt het pad dat zich slingerend door het bos heeft gevormd. Verderop is een heuvel waar hij het bos goed kan overzien plus het flatgebouw dat als een eenzame berg boven het groen uitsteekt. Zijn vrienden komen er ook regelmatig naar toe. Het is een verzamelplek.

Vandaag wil hij graag alleen zijn. Jokke hoopt dat zijn vrienden hem vanmiddag uren lang op de top van de heuvel in het gras laten liggen, terwijl de zon lekker blijft schijnen en naar het westen draait. Hij probeert zich zijn vader voor te stellen – een beetje zoals hijzelf natuurlijk, maar dan veel ouder. Een gewone vent. Het kan moeilijk anders. Er zijn mensen in de flat die vinden dat Jokke en moeder ergens anders hadden moeten wonen. De moeder van Jokke woont al haar hele leven in die flat.

Dus ook toen het een onopvallende flat tussen andere hoge flats was. Toen er nog wel eens auto’s reden over keurige zwarte asfaltwegen. Laatste maanden schrijven mensen regelmatig over een prachtig natuurgebied, al wonen er vreemd genoeg nog altijd mensen. Volgens zijn moeder is het goed nieuws. Maar er komen geen nieuwe mensen in de flat wonen en er gaat ook niemand weg.

Hij ligt in het gras. Al een half uur. Een telefoon heeft hij niet. Geen van zijn vrienden heeft een eigen mobiele telefoon. Niet nodig. Je kunt nooit meer alleen zijn als je zo’n ding bij je moet hebben. Zijn horloge tikt gestaag seconden en minuten weg. Hij vindt het heerlijk om lekker verveeld in de zon te liggen. Zijn leven is volmaakt op deze manier – of dat zou het kunnen zijn – als hij tenminste meer op zijn vrienden zou lijken en ook iets aparts kon doen of zou zijn. Zoals Leon bijvoorbeeld, die een weerwolf is. Zijn vriend heeft wel eens een krasje gemaakt op de arm van Jokke, omdat het verhaal ging dat je zo een nieuwe weerwolf kon maken. Het werkte niet. De volle maan kwam en ging. Er gebeurde niets. Jokke lag op bed rustig te wachten, hevig teleurgesteld natuurlijk, maar wist ook wel dat er niets zou veranderen. Zijn zintuigen werden niet zoals Leon had beschreven – dat hij een muisje in een spouwmuur kon horen trippelen. Hij bleef gewoon zichzelf en viel in slaap, terwijl Leon en zijn vader als wolven door het bos aan het rennen waren.

Bijna een uur later hoort hij voetstappen dichterbij komen. Jokke draait zijn hoofd naar links en ziet de gestalte van zijn vriendin Andrea. Haar vuurrode haar schittert bijna in het zonlicht. Je moet rood haar hebben om een heks te kunnen zijn. Toch is het vreemd. Andrea kan toveren, maar alleen met een toverboek.

Het betekent dat iedereen kan toveren. Je hoeft alleen maar begrijpend te kunnen lezen. Dat is alles. Doodsimpel dus. Jokke zou het ook moeten kunnen. De gedachte komt heel snel en klinkt vrij logisch.

Hé – Ben je hier?” Ze klinkt heel verbaasd. Alsof Jokke ergens anders heen zou  kunnen gaan. Naar de stad bijvoorbeeld. Maar de stad is veel te druk en lawaaierig. Hij kiest voor rust en stilte.

Yep.”

Ik was je al kwijt,” zegt Andrea, “je moeder zei al dat je waarschijnlijk naar de heuvel was gegaan.”

Had behoefte aan frisse lucht – liefst heel veel.”

Zit je soms weer te somberen over je vader? Of heb je de pest in omdat je een gewone jongen bent?”

Allebei.”

Moet ik je dan maar weer alleen laten?”, vraagt ze.

Nee joh,” reageert Jokke, “ga lekker zitten.”

Andrea gaat zitten – kleermakerszit – Jokke komt overeind. Er valt een stilte. Ver weg klinkt geruis van een stad die als een monster ligt te wachten om het bos en de flat op te eten. “We hebben je nodig, mam en ik, als je het goed vindt natuurlijk,” begint Andrea te vertellen, “we gaan een drankje maken voor Leon en zijn vader, zodat ze niet hoeven te veranderen in een weerwolf. Daarvoor hebben we een beetje speeksel nodig – eh – van een – eh – gewone jongen.” Ze trekt er een verontschuldigend gezicht bij. “Sorry, maar zo zijn de feiten.”

Voor een goed doel dus eigenlijk.”

Ja.”

Wiens idee is het – om een drankje te maken?”

Van de huismeester,” zegt Andrea, “omdat Leon en zijn vader nu allebei door het bos rennen als het volle maan is en dat trekt te veel aandacht van de stadsmensen.”

Er zijn toch geen doden gevallen?”

Nee, nou ja, een onvoorzichtig konijntje misschien,” zegt Andrea, “da’s natuurlijk ook heel erg, maar ja, we zijn niet allemaal hetzelfde.”

Speeksel – je hoeft geen haar uit te trekken?”

Speeksel is genoeg.”

Oké.”

Dus je gaat akkoord?”

Ja, het is voor een goed doel.”

Mooi.”

Andrea gaat liggen en begint naar de blauwe lucht te kijken. Er drijven grote zomerse wolken voorbij.

Soms valt er schaduw over de heuvel die net zo snel weer wegtrekt. Jokke kijkt ook omhoog. “Weet je,” zegt hij na een tijdje, “ik lag daarstraks na te denken over het toverboek van je moeder. Is het niet zo dat je alleen maar hoeft te kunnen lezen om een drankje te maken? Je moet doen wat er staat – vrij letterlijk neem ik aan. Het staat er allemaal. Zwart op wit. Je hoeft alleen maar de aanwijzingen te volgen in de juiste doseringen. Ik moet het ook kunnen.”

Wat ben je toch ook een mispunt, hè?” Andrea begint te lachen en port met haar elleboog in zijn bovenarm. “Nee, zo werkt het niet. Want er zijn ook genoeg mensen die zelfs geen eitje kunnen bakken. Dat zou dus ook iedereen moeten kunnen.”

Daar kan ik me niks bij voorstellen.”

En Gijs dan? Die hoeft naar de bodem te kijken en hij vertelt je precies wat er allemaal in zit.”

Gijs is een dwerg en dat is wat dwergen doen.”

En hetzelfde geldt voor ons heksen. Wij kunnen ook iets dat anderen niet kunnen.”

Je hebt gelijk,” zegt Jokke die zijn tanden bloot lacht, “ik ben je aan het pesten.”

Hij draait zich half weg, maar Andrea geeft hem alsnog een klap. “Ik haat het als je zo bent.”

Wanneer willen je moeder en jij het drankje maken?”

Vanavond, want dan is er geen maan.”


Plaats een reactie