Maandelijks archief: september 2015

Arthur, oftewel: niet alles gaat altijd geheel volgens de verwachting

Arthur balanceerde op de rand van de dakgoot.

Dat deed hij altijd wanneer hij kwaad was geworden, omdat hij zijn zin niet kreeg.

Natuurlijk was zijn moeder hem, zoals altijd, achterna gelopen. De deur had hij voor haar neus  dicht gesmeten en zoals altijd had ze gesmeekt hem weer open te doen.

Het was al zo vaak gebeurd dat hij precies wist wie wat aan het doen was, wanneer hij zijn vlucht naar het dak had ondernomen.

Hij wist heel zeker dat zijn vader de krant zat te lezen. De actualiteiten had hij onder zijn fauteuil geschoven, want alleen de sport mocht zich in zijn belangstelling verheugen. Moeder zou nu snel naar beneden lopen. Hij kon haar natuurlijk niet horen lopen, maar dat hoefde ook niet. Hij wist het gewoon. Zijn broertje zat huiswerk te maken. Broertje kon zich eindelijk concentreren. Na alle ruzies was de stilte een verademing. Moeder zou, eenmaal beneden, proberen haar echtgenoot tot actie aan te zetten. Spoedig zou ze tot het besef komen dat het vergeefse moeite was. Ze zou naar buiten gaan en zich bij de toeschouwers voegen op straat en roepen of hij alsjeblieft naar binnen wilde gaan om het uit te praten.

Hij lachte.

Het gebeurde altijd zo.

En zoals altijd was het einde van het liedje elke keer hetzelfde. Hij kreeg gewoon zijn zin. Zoals altijd.

Ineens begon de dakgoot te kraken. Hij verloor zijn evenwicht en viel.

Tijdens zijn val voelde hij alleen een snijdende wind – alsof duizenden duiveltjes met evenzovele messen in zijn lijf sneden.

Vandaag kreeg hij zijn zin dus niet.

(c) Jos Smies, 1983

 


(1) De verlaten aarde; Jungle

Een ijskoude wind blies door talloze openingen van het gebouw. Gebrekkig onderhoud begon zich te wreken, ruiten waren gesneuveld en metselwerk brokkelde af. Elke nieuwe storm veroorzaakte meer en meer schade.

Het deerde de jongen weinig. Voorlopig had hij een schuilplaats. En wanneer de zorg voor zijn zusje hem te veel werd, ontvluchtte hij in alle stilte het grote huis.

Jack waakte ondertussen over Ellen; die onbetaalbare, betrouwbare, altijd aanwezige, nimmer klagende Jack, hun elektronische huisdokter, butler, kok, vader en moeder tegelijk. Vroeger had hij Jack wel eens vervloekt, diens halsstarrige eigenwijze rechtlijnigheid vormde een akelig irritante eigenschap. Sinds papa niet meer leefde, was Jack toch wel een belangrijke figuur geworden, de spil waar het huiselijke leven om draaide. Je kon zijn belang moeilijk overschatten.

Het oude gebouw met zijn afbrokkelende metselwerk stond aan de voet van Heuvel 18, net buiten de afrastering. Stephen kwam er regelmatig, hoewel de temperatuur nauwelijks zulke uitstapjes rechtvaardigde. Op aandringen van Jack trok hij zijn warmste parka aan, zo’n jas waarin je zelfs bij min tien nog transpireerde en trok de ritssluiting helemaal omhoog, zodat je slechts de vage contouren van zijn gezicht kon zien. Hij liet de poort achter zich dichtvallen en ontweek een valstrik, nog geen anderhalf jaar geleden geïnstalleerd door zijn vader die had hem geleerd behoedzaam manoeuvrerend de woning te bereiken… of achter zich laten, zoals Stephen nu deed. Je moest exact de route kennen, aangezien je anders verstrikt zou raken in dodelijke valstrikken. De laatste keer dat zoiets gebeurde, was tien maanden geleden. Bovendien de laatste keer dat hij een menselijk wezen had gezien, buiten zichzelf en zusje Ellen.

Jack telde niet mee. Jack was een robot.

Die ouwe man volgde hem al een tijdje en mogelijk hield hij zich schuil in dat vervallen gebouwtje waar hij zelf eveneens regelmatig kwam. Stephen droomde wel eens over het gezicht van die ouwe. Echt zo’n doorleefd gelaat met diepe groeven, waarschijnlijk het gevolg van een paar hevige koortsaanvallen. Tenslotte volgde hij hem en slaagde erin door te dringen tot het park op de heuvelrug. En eerlijk is eerlijk… de achtervolger hield het erg lang vol, maar vond tenslotte toch zijn einde. Stephen durfde al enige tijd niet over zijn schouder te kijken, want met die capuchon moest je stil blijven staan en ècht staren. Uiteindelijk weerklonk er een duidelijk ZWOEFFF. Oké, het was veilig. Stephen keek om en zag dat een stalen speer die ouwe man aan een boomstam had genageld. Duidelijke taal. Ook al waren er geen gieren, of andere aaseters die zijn lijk opruimden. De koorts was een meedogenloze niets of niemand ontziende plaag geweest die de planeet leeg had achtergelaten.

Bovenop de heuvel stond zijn huis en dat van Ellen natuurlijk, grotendeels omgeven door een groot park. ‘Jungle’, zei papa heel vaak. Om die ‘jungle’ was een massieve, drie meter hoge muur gebouwd, bijna vijftig centimeter dik. Dit landgoed vormde een volmaakt ondoordringbaar terrein, barstensvol met valstrikken. Stephen kende ze, Ellen niet en papa heeft wel eens gezegd dat Jack nooit buiten kwam.

Aan de achterzijde bevond zich een groot half overdekt terras. Indien je recht omlaag keek, zag je de brede langzaam stromende rivier met zijn bloeddorstige bewoners. Hoe koud het ook werd buiten… de rivier bevroor nooit helemaal. Tegenwoordig hoefde Stephen niet meer op zijn tenen te gaan staan, maar als hij over die brede marmeren rand naar beneden keek… en eventjes geduld in acht nam… zag je die grote lijven tenslotte door het water glijden. Het was een gruwelijke aanblik.

Een enkele keer dacht Stephen dat die monsters wachtten op een nieuwe springer, iemand die zijn aardse bestaan beu was en zich overgaf aan hun bloeddorstige muilen.

Jack wachtte in de deuropening, keurig achter glas en zijn zusje Ellen stond angstig turend naast hem, omdat papa bijna een jaar geleden op die brede marmeren balustrade was geklommen. Stephen wist waarom hij dat ging doen, namelijk die verdomde koorts, tijdens de incubatietijd, nog niet besmettelijk. Er lag een brief in zijn bureau, die Stephen moest lezen als hij oud genoeg was. Jack zou ervoor zorgen dat de boodschap bewaard bleef. Er volgde destijds een langdurige stilte, er gebeurde helemaal niets en papa stond besluiteloos op die balustrade. Ellen huilde natuurlijk, Stephen deed alsof het hem allemaal niet zo veel raakte. Nadat papa’s grote lichaam uit zicht was verdwenen, mocht Stephen gaan kijken. Jack gaf toestemming. Hij rende naar de balustrade en keek omlaag. Er lag een grote grillig gevormde bloedrode vlek over de wateroppervlakte, gevormd door die woest omhoog springende monsters. En later ging Stephen gewoon kijken, controleren of die beesten er nog steeds waren. En of het mogelijk was dat vader in dat woeste water was verdwenen. Jack begreep het niet, en Ellen zou het binnen enkele jaren gaan begrijpen. Stephen zou het zijn zusje laten zien, terwijl hun elektronische voogd hoofdschuddend achterbleef in huis, zoals papa buiten gehoorsafstand van Jack nadrukkelijk bevolen had.

Tegenwoordig kwam Stephen wat vaker buiten, ja… zo noemde hij dat, maar het was al zo vreselijk moeilijk die jungle uit te komen en daarna nog die gevaarlijke wereld. Jack was de oudste, wist echter alleen verhalen te vertellen over vroeger, leuke grappige anekdotes… leuk en nutteloos tegelijk.

Stephen realiseerde zich gaandeweg dat die oude grappige verhalen van Jack getuigden van een lang vervlogen wereld, dus voordat de koorts vrijwel de complete wereldbevolking wegvaagde. Het ging zo snel, volgens papa, dat ‘ze’… wetenschappers dus, niet eens de kans kregen een naam te bedenken. Daarom bleef het bij ‘de koorts’. Papa en mama bouwden vervolgens dit huis… hun huis, hoewel het er mogelijk allang stond en bedoelde papa alleen dat ze de veiligheidsmaatregelen in de jungle hebben geïnstalleerd. Al die barbaarse valstrikken bedoeld om indringers buiten de omheining te houden. Toch raar, want zoveel indringers waren er niet meer.

Inmiddels bood het huis alle benodigdheden die een langdurig verblijf prettig maakten, zoals levensmiddelen, kleding, warmte natuurlijk; boeken die je kon lezen, boeken die je maar beter kon verbranden.

Het was een ideale schuilplaats, uiterst comfortabel en warm, zelfs wanneer de sneeuw omlaag viel en de Aarde veranderde in een compacte ijzige hel. Stephen vond dat een volmaakt contrast met het zwaar beschadigde gebouw onderaan Heuvel 18.

Nogmaals… er wachtte hem daar helemaal niets van waarde. Stephen ging er hoofdzakelijk heen vanwege de prettige herinneringen aan papa, die er graag kwam, al zei hij helaas nooit waarom. Niettemin trotseerde de jongen graag ijzige weersomstandigheden, alle draconische beveiligingen in het park, zodat hij hooguit een uur, anderhalf uur kon doorbrengen binnen de muren van het krot. In eerste instantie realiseerde hij het zich nauwelijks, maar na verloop van tijd besefte Stephen dat hij werkelijk nergens anders heen kon gaan. Hij en Ellen waren gevangenen in het grote huis bovenop die heuvel en Jack zou altijd de afstandelijke toeschouwer zijn.

Vroeger leefden er veel mensen, vertelde papa wel eens. Tijdens lange koude avonden, als het holografische vuur de woonkamer verwarmde en verborgen speakers knetterende en knappende geluiden weergaven, kwamen die lang vervlogen tijden weer tot leven. Stephen luisterde gespannen naar vader, terwijl Ellen langzaam in slaap viel. Ja, de wereld van vandaag was een uitgestorven lege vlakte. Huh… De bevroren lijken in het park vertelden een ander verhaal, er lagen er immers genoeg. In de loop der tijden hadden veel mensen geprobeerd hun domein binnen te dringen. Het werden er steeds minder. Dus papa had wel een beetje gelijk.

De laatste poging dateerde van tien maanden geleden, die ouwe man met zijn doorleefde gelaat. Het kostte Stephen heel veel moeite de speer weer op scherp te zetten, zodat vroeg of laat er weer een indringer door verrast werd. ‘Onvoorstelbaar toch, dat het ooit anders is geweest.’ Jaren geleden woonden er miljoenen mensen in steden, honderdduizenden in dorpen en je slaagde er met geen mogelijkheid in een dag te leven zonder mensen tegen te komen. Of je moest je huis hermetisch afsluiten voor de buitenwereld, gordijnen dicht, voldoende eten en drinken in voorraad, zodat je in alle rust een oud moeilijk boek kon lezen. Stephen vond het ongelofelijk dat mensen zichzelf wilden opsluiten binnen de weliswaar comfortabele muren van hun woning. Destijds heette zulk gedrag ‘excentriek’, volgens Jack tenminste, die er laatst een verhaal over vertelde. ‘Excentriek’ betekende dat een mens zich compleet anders gedroeg dan zijn soortgenoten… zonderling of vreemd, volgens het woordenboek. Vandaag de dag noemde je zoiets puur lijfsbehoud. Misschien leerde Stephen ooit nog eens waarom ze dat vroeger deden, terwijl op datzelfde moment de buitenwereld lonkte, met een uiterst mild klimaat zelfs. Onvoorstelbaar.

Ellen stelde regelmatig moeilijke vragen, steeds vaker eigenlijk, Stephen moest het antwoord meestal schuldig blijven. Hij wist immers ook niet zo veel. Jack vulde de leemte dan maar in en deed dat met verve, als een volleerde podiumartiest. Zijn zusje lachte er heel hard om, Stephen keek tevreden toe, en begreep dat er gedurende enkele uren of dagen geen nieuwe vragen over vroeger meer volgde.

Ja, daarom zocht hij de afzondering van dat tochtige krot. Stephen hoefde geen enkele angst meer te koesteren voor ronddwalende mensen, of akelige monsters, die er in de winter toch nauwelijks waren. De rivier werd druk bevolkt door monsters, zoals Ellen ze hardnekkig noemde. Natuurlijk had ze volkomen gelijk. De rivier was een gevaarlijke plek. Volgens papa waren die dingen er vroeger nooit. Ze zijn er later pas gekomen, gerevolutioneerd in feite, en dat gebeurde in de laatste fase van de koorts. Spaarzame overlevenden richtten gigantische brandstapels op, zodat de lijken werden vernietigd. Wellicht hoopten ze dat daarmee het virus ook verdween. Papa vertelde eveneens over levenden, mensen die ziek werden en vervolgens verbrand werden. Slimmeriken waagden zich slechts buiten gewapend met een vlammenwerper, zodat je zieken direct kon vernietigen. Er verscheen een grijns op papa’s gezicht, toen hij dit zei, want slim mocht je het amper noemen, eerder meedogenloos. Effectief was het beslist. Goed, in de nadagen van die verwoestende pandemie verschenen er monsters. Het duurde enige tijd voordat mensen zoals papa begrepen hoe die smerige dingen ontstonden. Eigenlijk waren ze gewoon mensen, alleen veranderde hun ziekte hen in wezens die de gewijzigde klimatologische omstandigheden konden weerstaan. De winters werden plotseling strenger, duurden ongelofelijk lang. Zomers waren er nauwelijks, of waren verschrikkelijk warm en vochtig. Die monsters waren getransformeerde mensen. Zei papa.

Daarom sprong hij die bewuste dag omlaag. Om zijn lichaam in de muilen van hongerige monsters te laten verdwijnen, zodat Stephen en Ellen de kans kregen op te groeien. En hopelijk kwam er ooit een dag waarop het verschrikkelijke virus zou verdwijnen. Papa zei namelijk dat zulke dingen wel vaker waren gebeurd in het verleden. Plotseling ontstond er een ziekte, die talloze mensenlevens eiste, duizenden, en nog veel meer, miljoenen soms. Tenslotte verdween het virus, of de bacterie, maar je kon met hetzelfde gemak zeggen dat er mensen waren overgebleven die er immuun voor waren. Veel mensen, papa’s tijdgenoten, geloofden in de rol van het dodelijke en muterende virus, dat alle ellende veroorzaakte.

Zoals gebruikelijk vertelde papa dit soort zaken in het oude krot, dat vervallen woninkje net buiten de omheining. Stephen begreep niet zo goed waarom hij altijd wachtte met vertellen over vroeger als ze met zijn tweeën de afzondering hadden opgezocht. Het maakte hem weinig uit.

Vooral niet omdat papa op zekere dag vertelde dat alle gebeurtenissen heel verklaarbaar waren. Een Engelsman genaamd Darwin had ooit een boek geschreven over de natuur en hoe alle levende organismen zich aanpaste aan de omstandigheden. Het was een volkomen natuurlijk proces, zelfs die monsterachtige verschijningen, vond hij verklaarbaar. De natuur veranderde voortdurend, en als een levend wezen niet ogenblikkelijk mee veranderde, dan liep het de kans van de aardbodem weggevaagd te worden. Het was de enige gelegenheid waarbij Darwins naam ooit genoemd werd, en Stephen probeerde later wel eens zijn boek te lezen, maar besloot na drie of vier pagina’s dat je er beter een haardvuur mee kon aansteken. Het was onleesbaar. Gortdroog. Stephen las veel liever een spannend avontuur, bijvoorbeeld over de kolonisatie van Mars.

En daar woonden nog wel heel veel mensen.

Papa zei dikwijls dat de aarde, als iedere planeet, over een zelfverdedigingsmechanisme beschikte, misbruik werd streng bestraft, omdat de natuurlijke omstandigheden wijzigden en de mens opzadelden met een vijandige omgeving.

Papa en mama zouden graag op Mars hebben gewoond, of de Maan, een nog grotere kolonie, maar die vervloekte koorts gooide roet in het eten. Ze waren te laat. En mama stierf na de geboorte van Ellen. Zei papa. Stephen stelde zich voor hoe hij het levenloze lichaam van zijn moeder over die balustrade moest hebben gegooid. Verder sprak papa nooit over mama. Die was dood en dat gebeurde lang geleden.

In ieder geval stond Stephen redelijk beschut, ook al was de kou tot ver in de bodem doorgedrongen. Hier en daar stonden wat meubels. Op de vloer lag kleding. Bij elke stap kraakte het gebroken glas onder zijn voeten.

Er waren tekenen van menselijke aanwezigheid, nou ja… niet hier op aarde natuurlijk, maar boven zijn hoofd vlogen er regelmatig toestellen voorbij die een enkele keer langdurig stil bleven hangen in de atmosfeer. Eenzaamheid was relatief, zou Jack zeggen, want op de Maan hoefde geen mens zich eenzaam te wanen. Daarom was die verre, onbereikbare Maan zo’n mooi, altijd veranderend schilderij. Het liefst bracht hij hen allebei in zo’n toestel naar die grote drukbevolkte Maan. In papa’s studeerkamer stonden verschillende telescopen, zorgvuldig afgestelde apparaten, een volmaakt zicht, veraf kwam daarmee heel dichtbij. Was het mogelijk heimwee te hebben naar zo’n plek, al stond hij sinds zijn geboorte met beide voeten keihard op deze verlaten aarde? Stephen schopte tegen de muur, en er sprongen verscheidene stukjes baksteen weg.

Ze zouden nooit een drager van het virus toelaten. Stephen en Ellen waren gedoemd de rest van hun leven in het huis door te brengen. Zijn periodieke uitstapjes naar de verlaten woning vormde zo’n beetje het enige avontuur dat voor hem was weggelegd. Hier voelde Stephen de ijskoude wind, rolde hij de kraag van zijn trui verder omhoog, en dankzij de capuchon zag je alleen de priemende heldere ogen die zijn vader ook had gehad. Op deze plek voelde je tenminste het leven. Volmaakte rust, geen bemoeienis van Jack, het binnennetwerk, dat de leefomgeving bestuurde en bewaakte.

Er bestond natuurlijk nog een buitennetwerk, ook gemaakt door papa, Joe geheten, en dat diende ter beveiliging van de huisbewoners. Stephen gebruikte die naam zelden of nooit. Jack wist niet van het bestaan van Joe, en dat moest zo blijven. Papa werkte aan een verbinding tussen die twee systemen, maar werd ziek en dus bleef het werk onvoltooid. Sommige valstrikken waren digitaal, holografisch, zoals het haardvuur in de leefkamer, en weer andere waren mechanisch.

Deze schuilplaats zou altijd een mystieke plek voor hem blijven, en al zou Ellen ooit mee willen gaan, dan nog begreep ze vermoedelijk niet waarom dit zo bijzonder was. Papa was immers nooit met zijn zusje hierheen gegaan. Stephen kon er wel een speciale plek van hèm en Ellen van maken. Misschien lukte dit.

Stephen stond pas een kwartier bij het gebroken raam, half achter de muur, en staarde omhoog. In de verte naderde een sneeuwfront, zo’n eindeloos noodweer die het huis op Heuvel 18 liet kermen en zuchten. Nog twee, wellicht drie uurtjes, en dan moest hij weer binnen zijn. Hij liep naar de deuropening, en bleef staan. Hoog boven zijn hoofd ging weer zo’n prachtig toestel, maar het zette koers richting sneeuwfront.

‘Slecht idee jongens.’

Stephen mompelde zijn woorden en grinnikte, omdat hij wist dat ze hem onmogelijk konden horen. Het zou wel mooi wezen als ze eens een tussenstop zouden inlassen en hier beneden rondkeken. Natuurlijk droegen ze van die witte of gele ruimtepakken, zodat hun luchtwegen niet werden blootgesteld aan een dodelijk muterend virus. Oké, wetenschappers of toeristen? Allebei een beetje, meende de jongen, want hoeveel wetenschappers zagen de aarde voor het eerst van zo dichtbij. Ook zo’n opmerking van papa. Vroeg of laat kwamen de mensen terug naar aarde, om eerst uitgebreid te onderzoeken wat er precies was gebeurd. En dat zou met de grootst mogelijke voorzichtigheid gebeuren. Niemand wilde een uitbraak in de Maankolonie. Om diezelfde reden koesterde Stephen nauwelijks de illusie dat ze hier ooit wegkwamen.

Intussen maakte het vliegende schip een zwenkende beweging, draaide honderdtachtig graden en probeerde ditmaal aan de gestaag voortrollende sneeuwstorm te ontkomen.

‘Tja, ik zei het toch.’

Stephen bleef staan, terwijl zijn linkerhand rustte op de deurklink. Het luchtschip maakte slagzij, alsof er problemen waren. De jongen haalde eerst diep adem en opende vervolgens de deur om aan zijn wandeling door de jungle te beginnen. Die deur was nooit op slot, hoefde ook niet, want geen mens haalde levend het huis. In al die jaren was het niemand gelukt. Je moest een ingewijde zijn om zover te komen. Over het worstelende schip maakte Stephen zich geen zorgen meer. Het zou wel goed komen. Eerst maar eens naar huis. Dan konden ze met zijn tweetjes naar de sneeuwstorm kijken. En misschien naar dat vreemd manoeuvrerende toestel.

De deur gleed langzaam in het slot. Stephen hoorde de gebruikelijke ‘klik’. En vrijwel meteen verdween ook het worstelende schip uit zijn gedachten. Er wachtte hem een zware wandeling. Omlaag was nooit zo’n enorme moeite. Als hij terugkeerde naar huis… je weet wel… het was een behoorlijke klim. Geen enkele keer mocht hij zijn concentratie laten verslappen. Jack zei natuurlijk nooit dat hij op diende te passen. Jack wist namelijk nergens van. Binnennetwerk.

Na bijna twee meter deed hij een stap opzij, naar rechts. Rechtdoor lopen was een slecht idee, want je viel met je kont in die bamboestaken. Er lag beneden al iemand. Papa noemde hem wel eens zijn persoonlijke saté. En grinnikte steevast als hij dit had gezegd. Natuurlijk zag een eventuele binnendringer die voetstappen in de sneeuw, maar ’s zomers, wanneer de temperatuur richting dertig graden vloog, lagen de zaken er heel anders voor. Elk jaargetijde vereiste zijn eigen dodelijke val. Papa had veel tijd besteed aan digitale beveiliging die Stephen herkende als eigenaar van het huis. Joe dus. En of Joe op de hoogte was van Ellens bestaan, wist Stephen uiteraard niet. Hij hoopte van wel. ’s Nachts lag hij wel eens in bed, staarde langdurig naar het plafond, en stelde zichzelf dit soort vragen. Het scheen hem een nachtmerrieachtig idee in gezelschap van Ellen hierheen te moeten komen. Zo’n twee meter voorbij die kuil. Daar ergens stond Ivanhoe te wachten wiens zwaard dorstte naar vers warm bloed, zoals hij altijd zei. Talloze ongenodigde bezoekers waren dankzij Ivanhoe niet verder gekomen. Stephen herinnerde zich de ontwerptekeningen heel goed. Papa liet er ooit een paar zien. Eentje toonde een kleurenprent van zo’n middeleeuwse ridder van wie je dacht dat zijn blinkende zwaard nooit zelfs maar een druppeltje bloed had geproefd. Hij legde zijn vinger op die afbeelding.

Dus Ivanhoe werd het. Volgens papa een oeroude televisieridder. In werkelijkheid waren ridders echte slachters, psychopathische moordenaars. Volgens papa dan.

Er zwalkten wel meer van die bewakers rond in het park. Enkele meters verderop – Tussen enkele versteend ogende bomen en struiken lag het onderaardse hol van een draak. Het dier spuwde vuur. Stephen wierp het altijd een handvol snoepjes toe, bont gekleurde zuurtjes die hij speciaal voor dit doel meebracht. Hoofdschuddend passeerde de jongen het drakenhol. Geknars van tanden en brekende snoepjes pijnigden zijn oren. De draak kroop terug in zijn schuilplaats.

Stephen vroeg zich wel eens af hoe die verschijningen precies werkten. Papa was verantwoordelijk geweest voor hun bestaan, had ze allemaal gecreëerd. Mechanisch waren ze in elk geval niet, digitaal… ja, ze hadden een digitale oorsprong, maar bestonden ook ècht. Het zwaard van Ivanhoe kon je levensgevaarlijk verwonden, doden zelfs, en de adem van die draak verkoolde een menselijk lichaam binnen enkele seconden. Verschillende identiteiten, één oorsprong… Joe, het buitennetwerk, gevaarlijk, moordzuchtig, ontworpen voor de veiligheid van een jongen en een meisje. Het was ronduit bizar dat er mensen stierven dankzij een persoon of dier, fabeldier soms, dat eerst alleen op papier bestond. Stephen ontweek behendig detectieogen die de metalen speer activeerde waardoor die ouwe man tien maanden geleden gedood werd. Ergens toch wel een beetje knap; Ivanhoe ontweken, zelfs de draak, maar vond tenslotte zijn einde tegen een boomstam. Zou het pijn hebben gedaan? Of ging het zo vreselijk snel dat je onmiddellijk wegraakte? Mogelijk had papa ook niets gevoeld toen hij in het water terechtkwam. Jack vertelde dat mensen het bewustzijn verliezen in dat ijskoude water. Kon niets gevoeld hebben. Zei Jack tenminste. Ach, en of je hem nou moest geloven.

Lucht betrok in hoog tempo. Wellicht schoof dat grote luchtschip momenteel voor de zon. Je wist maar nooit. Stephen bleef een ogenblik staan. Enkele passen verder en dat halfnaakte wijf zou opdoemen uit een digitale mist. Papa had zich indertijd grandioos vermaakt tijdens die oneindig lange dagen en nachten en buitenissige valstrikken gebouwd die hun werk echter zeer effectief uitvoerden. Stephen wachtte, keek omhoog, en zag een gigantische grauwe slagschaduw verschijnen. Het toestel verloor hoogte. Straks stortte het nog neer. Hij moest opschieten. Zo vaak gebeurde dat niet. Was wel leuk voor Ellen. Je was niet elke dag getuige van een scheepscrash. Warme mist kringelde rond zijn enkels. Stephen deed een stapje opzij. Er kringelde een cynisch glimlachje rond zijn lippen. Dat wijf beschikte over akelig lange hoektanden, een enkele keer droop er een straaltje bloed langs haar kin. In vroeger tijden noemde je zo iemand een vampier.

Hij vroeg zich dikwijls af of ze ook werkelijk bestaan had. Jack zei van niet. Hoe kon papa zo’n monster bedenken? Ivanhoe had werkelijk bestaan. Er hebben ridders geleefd in de Middeleeuwen, en miljoenen jaren terug waren er draken, al noemden moderne mensen zulke beesten dinosauriërs. Opnieuw volgens Jack. Het bleef verwarrend. Mensen bedachten vroeger vreemde dingen. Normaal gesproken zou je toch afstand willen bewaren tot zulke vreemde verschijningen, toch bleef het elke keer opnieuw verbazen hoe mensen zich lieten verleiden. Stephen respecteerde de denkbeeldige lijn iedere keer opnieuw. Papa’s stem galmde tijdens elke wandeling opnieuw in zijn hoofd. Elke valstrik uitleggend. Hoe die gemaakt was. En waarom. Een erg bont gezelschap. Net een driedimensionale encyclopedie van horror.

Hij bereikte het huis, negeerde de uitnodigende poort die je kon gebruiken als je wegging, maar niet wanneer je terugkeerde… De meest dodelijke, best verborgen valstrik van allemaal. Papa was er destijds erg lang mee bezig geweest en Stephen gaf wel eens gereedschappen aan tijdens de bouw. Wanneer iemand het huis binnendrong, activeerde die persoon een guillotine. Een lichaam werd compleet in tweeën gesneden.

Stephen vond het heel normaal die poort te gebruiken bij vertrek en dacht nooit aan de vlijmscherpe valbijl die boven zijn hoofd hing. Ja, de lessen van papa waren zeer goed geweest. De jongen herinnerde zich alles op het juiste ogenblik.

Al die valstrikken moesten hem en zijn zusje een gevoel van veiligheid bezorgen. Het was een zekere waarborg, dat er geen zieke mensen van buitenaf hun domein zouden besmetten. En eigenlijk was het allemaal onzin. Er bestonden geen mensen meer, dus ook geen zieken. Stephen en Ellen waren de laatste levende mensen op aarde. Nou ja, eventjes nog, want zo meteen stortte dat ruimteschip neer op die besneeuwde vlakte bijna twintig kilometer hier vandaan. De traag stromende rivier met zijn hongerige monsters lag er eveneens tussen. Al waren er overlevenden, dan nog zouden ze nooit deze kant van de oever bereiken. Stephen slaagde er niet in te bedenken hoe ze dat voor mekaar moesten krijgen. Maanbewoners, toeristen, onderzoekers, wetenschappers, mensen die verbaasd naar Ivanhoe zouden kijken voordat zijn zwaard een arm of hals afsneed.

“Ellen! Zie je het schip buiten?”

“Ja Stephen, we kijken allang, Jack en ik.”

De jongen ontdeed zich snel van zijn jas, bemerkte voor het eerst dat er een rood gelakte nagel in zijn mouw haakte. Huh, niet eens gemerkt dat hij zo dichtbij was geweest. Stephen staarde verbaasd naar de afgebroken nagel, en propte het tenslotte in zijn broekzak. Hij rolde de kraag van zijn trui weer terug, en nam zijn positie achter Ellen in. Zoals gebruikelijk haalde hij haar haren door de war en legde tenslotte zijn ijskoude vingers plagerig in haar nek.

“Hé… hou op, dat doe je nou altijd. En… bah… je hebt koude handen.”

“Je gaat steeds vaker.”

“Yep, het blijft leuk om te zien waar papa altijd heenging. Op zekere dag gaat Ellen ook mee.”

“Haast je vooral niet.”

Stephen moest er honderd procent zeker van kunnen zijn dat Ellen haar mond zou houden over alles wat ze buiten te zien zou krijgen. Bovendien mocht ze niet zo schrikachtig reageren. Zijn zusje groeide beschermd op, precies zoals papa bedoelde, toen hij al die gevaarlijke valstrikken in de jungle installeerde. Stephen legde zijn handen op haar smalle schouders en keek zwijgend naar het langzaam naderende schip, dat slechts enkele tientallen meters boven de aarde zweefde. Gelukkig zorgde het ijskoude water ervoor dat overlevenden van die crash het huis niet konden bereiken. Oké. Er was hier helemaal geen ijs, bevroren water. Zo meteen stortte dat toestel neer… en de schipbreukelingen zouden eerst geduldig wachten op hulp. Daarna, als de voedselrantsoenen afnamen, gingen die mensen pas op zoek. En uiteindelijk kwamen ze hier terecht. Stephen probeerde het idee uit zijn gedachten te verdrijven. Bevroren water dacht hij huiverend. Een gat in de beveiliging. Hopelijk had papa daar rekening mee gehouden. Ijs. Er verscheen een zorgelijke trek op zijn gezicht.

“Stephen… Kan dat vliegtoestel ook ontploffen?”

“Nee, vroeger gebeurde dat nog wel eens. Tegenwoordig is dat onmogelijk geworden. Als het neerstort, zal er hooguit een hoop schade ontstaan.”

“Gaan er dan mensen dood?”

“Misschien… denk het wel.”

“Moeten we niet helpen?”

“Onmogelijk zusje, de rivier ligt tussen ons en dat schip. Ik heb geen idee hoe we aan de overkant moeten komen. En de monsters houden ons tegen.”

“Die mensen kunnen ook niet hierheen komen?”

“Worden ook tegengehouden ja.”

“En wat gebeurt er met die mensen?”

“Er zal een ander schip komen om ze te redden, denk ik.”

“Als dat niet gebeurt?”

‘Dan gaan ze dood,’ wilde Stephen zeggen, maar zweeg. Verderop raakte het schip de besneeuwde bodem. Hij hoefde zijn zin niet meer uit te spreken. Ellen richtte haar aandacht op het spektakel dat zich recht vooruit ontvouwde. Er was een afstand van bijna vijf kilometer overgebleven. Hopelijk hadden ze een goede bescherming tegen de kou meegenomen… Misschien was er een pak voor iedere opvarende aanwezig. In het andere geval overleefden die mensen de kou amper een halve dag. Sneeuwwolken stoven omhoog en hulden het schip deels in een wolk. Donderend geraas en gekraak drongen vaag echoënd door tot de oren van Stephen en Ellen. Jack bleef stoïcijns naar de crash kijken, verblikte of verbloosde niet. Hoe kon iemand zoiets overleven? Het schip drong door tot diep in de aarde, restanten van verlaten gebouwen werden opzij gedrongen. Stephen bedacht dat ze vandaag veel geluk hadden gehad. Dat toestel had evengoed bovenop hun huis kunnen vallen.

‘Godskolere.’

‘Twee, misschien drie kilometer.’ Het ruimtetoestel lag eindelijk stil te midden van een geweldige hoeveelheid half gesmolten sneeuw, staal en beton. Normaal moest je die afstand makkelijk kunnen lopen. En eventuele overlevenden zouden het beslist proberen. Om vervolgens op die rivier met zijn monsters te stuiten. Misschien bleven ze wel bij het schip hopend op redding, die mogelijk kwam, maar dat hing af van politieke besluitvormers daarboven. Was het gebruikelijk om schipbreukelingen op te halen van aarde waar een dodelijke ziekte de complete bevolking had uitgeroeid? Stephen durfde er geen weddenschap over af te sluiten. Hij zou het spoedig merken. En anders zouden de overlevenden vrij snel ten prooi vallen aan diezelfde ziekte waar al die andere mensen aan waren doodgegaan. Hoe dan ook, binnenkort zou dit incident slechts een herinnering zijn, keurig afgedekt door een dikke laag sneeuw. En die sneeuw ging binnen een half uur vallen. Die overlevenden moesten zich straks naar buiten graven. Er lag een grimmige trek rond zijn mond. “Vervelend,” zei hij. “Kom zusje. We hebben nog wat schoolwerk te doen. Nietwaar jack?”

“Zeker.”

Stephen deed zijn best om het ongeluk te vergeten. Zijn leven ging verder. Hetzelfde leven dat hij gisteren leidde, en eergisteren, en dat altijd hetzelfde zou zijn. En Jack bleef dezelfde. En het huis. Ellen en hij werden ouder totdat Jack als enige overbleef. Soms gebeurde er iets opwindends. Zoals het gecrashte toestel. Stephen wist heel zeker dat hij erheen zou gaan als het mogelijk was geweest. De rivier hield niet alleen de overlevenden tegen. Tenzij het water een kilometer stroomopwaarts koud genoeg was om te bevriezen. IJs. Hij moest zijn voornaamste taak onthouden. Zijn zusje. Ellen. En hij hoorde het meisje te beschermen tegen het kwaad. Ja, Stephen was helemaal vergeten dat water hoorde te bevriezen.

Bij temperaturen onder nul graden Celsius hoorde water te bevriezen. De rivier zou moeten bevriezen, maar dat gebeurde niet. Er kwam ergens warmte vandaan, zoveel had Stephen zelf ook al bedacht. Mogelijk dezelfde kracht die het huis voorzag van warmte en stroom. Alle verschijningen in de jungle hadden hun bestaan te danken aan diezelfde mystieke krachtcentrale. Stephen legde zijn boek open. Langzaam bladerde hij verder naar de juiste bladzijde. Jack zou alles moeten kunnen vertellen over de herkomst van energie in en rond het huis. Bijna drie maanden terug stelde Stephen hem de vraag die papa altijd weigerde te beantwoorden. Natuurlijk probeerde hij het herhaaldelijk, maar doorgaans volgde er slechts een humeurige grom. En jack wist niets. Zei niets. Mogelijk had papa hem zo geprogrammeerd, alleen snapte Stephen weinig van de geheimzinnigheid waarmee het werd omgeven. Hij moest immers op de hoogte zijn van alle relevante informatie over het huis. Het was immers zijn huis. En dat van Ellen natuurlijk, maar die was nog erg jong.

’s Avonds, het liefst wanneer Ellen sliep en Jack zich in zijn privé-vertrekken terugtrok, zocht hij naar de verborgen geschiedenis van het huis. Ergens moest die kennis bewaard zijn, bijvoorbeeld in papa’s voormalige werkkamer. Daar waren enkele tekeningen en krabbels achtergebleven. Hij vond gedetailleerde studies over hologrammen, de driedimensionale verschijningen die ‘zijn kinderen moesten beschermen’. Boven de werktafel van papa hing een flauw opgloeiend lampje, want papa was zelf erg zuinig met verlichting. Bovendien stond de verwarming in tegenstelling tot het overige deel van hun huis erg laag, nauwelijks twintig graden. Zijn zoektocht moest voorzien in een behoefte die echter nooit werd bevredigd. Het leek wel of papa eerst al zijn sporen had uitgewist, en daarna een einde aan zijn leven had gemaakt.

Natuurlijk dacht hij vaak aan papa’s afscheidsbrief, die alles verklarende laatste boodschap in zijn bureaula. Hij zocht en vond helemaal niets. Stephen vroeg Jack of hij soms wist waar de brief was gebleven. Jack antwoordde nergens van te weten. Als die brief inderdaad was geschreven door zijn vader, moest hij nog steeds in het bureau liggen. Een heel simpele redenering. De jongen kende Jack goed genoeg om te weten dat er vandaag geen waarheden werden ontfutseld aan de efficiënt functionerende huisrobot. Het was erg frustrerend. Er verdween informatie. Brieven. Nou ja, één brief. Wel een heel belangrijke, die van een stervende vader aan zijn kinderen.

“Stephen, je moet je schoolwerk doen,” zei Ellen, die eventjes omhoog keek, nadat ze langdurig met haar neus over haar tablet had geleund.

“Ja… ja,” zei hij.

Buiten vielen de eerste sneeuwvlokken, langzaam dwarrelend, wisten kennelijk niet zo goed waar ze neer wilden komen. Hij glimlachte. Van schoolwerk kwam vanmiddag weinig meer terecht. Zo meteen ontstond er een ondoordringbaar wit sneeuwgordijn. Kilometers verderop waren er zwoegende overlevenden, mensen vochten wanhopig voor hun leven. Mannen en vrouwen probeerden uit alle macht computersystemen terug online te krijgen, zodat ze de barre koude konden doorstaan. Hij zag het heel helder op zijn netvlies. De chaos. Doden. Er waren ongetwijfeld doden gevallen, maar ook gewonden. En natuurlijk de geluksvogels die altijd de dans ontsprongen. Zulke figuren had je in elke groep. De storm zou enkele dagen duren. Wanneer de situatie onder controle was, volgde het lange wachten op een reddingsoperatie. Die er mogelijk nooit kwam. Vanwege de koorts. Stephen knikte langzaam als erkenning dat het erg logisch klonk.

En diezelfde overlevenden in dat toestel zagen uiteraard de warme uitnodigende verlichting van het huis. Dat kon moeilijk anders. Vanuit die stalen graftombe hielden ze onmiskenbaar de omgeving in de gaten. Hij zuchtte diep. Ellen legde haar pen neer en staarde lange tijd zwijgend naar Stephen. Alsof ze iets wilde vragen, maar niet goed durfde of wist hoe ze haar vraag moest formuleren. “Ik zou televisie wel leuk vinden.”

Stephen keek verstrooid naar Ellen. “Wat zei je?”

“Televisie. Leuk.”

“Hebben we toch al.”

“Nee, echte televisie bedoel ik. Net als in die oude verhalen.”

“Er is geen televisie meer.”

“Op de Maan hebben ze dat wel.”

“En hier hebben we dat niet.”

“Jammer.”

“Ja… inderdaad.”

Opnieuw viel er een stilte, maar de pen bleef nog altijd onaangeroerd op tafel liggen. Ellen staarde nog steeds naar Stephen. “Denk je dat we ooit op de Maan komen?”

“Daar is weinig kans op.”

“Vanwege de koorts?”

Stephen knikte bevestigend. “Gesteld dat ze daarboven weten dat er nog gezonde mensen zijn hier.”

“We zijn toch dra-gers.”

“Inderdaad… zo heet het… als je wel de koorts hebt, maar er niet ziek van wordt.”

“Als je ziek wordt hè… Verander je dan altijd in een monster?”

“Mm… ja.”

“Heb je dat wel eens zien gebeuren? Ik bedoel… Met eigen ogen?”

“Nee, dat niet. Papa vertelde er altijd verhalen over.”

“O… oké.”

Hij deed zijn uiterste best niet geïrriteerd te lijken. Ellen mocht alles zeggen en vragen. Vandaag tenminste. Hij was niet altijd zo geduldig. Stephen kon erg kortaf reageren. Net als papa.

“Zou je op de Maan willen wonen?”

“Natuurlijk. Al zou ik er aan moeten wennen. Al die mensen.”

“Ja, dat is wel een beetje raar dan hè.”

De sneeuwstorm duurde bijna drie volle dagen. Zoals gewoonlijk. ’s Middags werd het donker en dat bleef het ook tot de lucht eindelijk opklaarde. Dit gebeurde ’s ochtends, rond negen uur, toen Stephen en Ellen nog aan de ontbijttafel zaten. Jack was met de afwas bezig. Er werd niet gesproken.

Straks ging Stephen iets doen wat hij nooit eerder had gedaan. IJs zoeken. Ergens moest er een plek zijn waar je de rivier kon oversteken. En mogelijk hoefde hij lang zo ver niet te gaan. Het was een verplichting tegenover zichzelf en zijn zusje. Jack kon het allemaal niets schelen. Een robot had nu eenmaal geen emoties. De crash veranderde hun beider leven meer dan je zo op het eerste gezicht zou denken. Na de eerste ogenblikken waarin chaos overheerste in dat neergestorte toestel, moesten die mensen de zaken redelijk onder controle hebben. Er waren drie dagen gepasseerd. Ze hadden gekeken – natuurlijk hadden ze gekeken, en het was opgevallen dat er echte werkende verlichting aanwezig was in dat huis op die heuvel. Bovendien bleef er verdraaid weinig sneeuw liggen op dat dak, dus werd het huis verwarmd. Stephen moest onderzoeken. Het was een kwestie van tijd voordat die mensen hierheen kwamen. Ook al waren er talrijke valstrikken in de jungle aanwezig die het sterftepercentage in hun geledingen zouden opschroeven. Hoeveel mensenlevens wilden die mensen opofferen? Geen idee. Stephen zou het snel genoeg ontdekken.

“Wees je voorzichtig?”

“Altijd. Je kent me toch, Jack.”

“Ik heb het idee dat je het gevaar erg slecht inschat.”

“Wat kan me nou gebeuren?”

“Meer dan je denkt. Ook al zijn jullie tweeën immuun voor de koorts. Er blijven voldoende gevaren over in deze wereld,” zei Jack. “En voor het geval je iets geheim probeert te houden, raad ik je eveneens aan geen afgebroken vingernagels in je broekzak achter te laten. Vooral niet als ze rood gelakt zijn.” Hij haalde verontschuldigend zijn schouders op. “Een huisvrouwenkwaal. Ik controleer altijd broekzakken op inhoud voordat ik een broek in de wasmachine gooi.”

Helemaal vergeten. Stephen had die vingernagel afkomstig van de vampiervrouw weg moeten gooien. Niet gedaan. Stom. Zou nooit meer gebeuren. “Ik ken de wereld beter dan je denkt, Jack.”

“Het is geen echte mensachtige vingernagel, vreemd genoeg. Ik herken er een bekende programmatuur in. Die van je vader en mijnheer Harold had helaas ook zo zijn geheimen.”

Stephen zweeg en bleef Jack strak aankijken, knipperde zelfs niet één keer met zijn ogen.

“Het enige wat ik je wilde vertellen… voordat je zo akelig begon te reageren, beste jongen, is dat je voorzichtig moet zijn. Je hebt zo je verplichtingen tegenover je zusje. Mocht er wat met jou gebeuren, dan is ze helemaal alleen.”

“Ik moet weten of die mensen in dat wrak hierheen kunnen komen.”

“Dat lijkt me volstrekt reëel,” zei Jack.

“Dan zijn we het eens.”

“En doe toch maar voorzichtig.”

Af en toe verdacht hij Jack ervan echte gevoelens te hebben. Uiteindelijk lag er altijd een volstrekt logische redenering aan ten grondslag, dus geen emotie, maar keihard logica. Geen ware betrokkenheid, maar een simpele rekensom. Stephen moest voorzichtig zijn, anders bleef Ellen alleen achter. Ja, dit had hij zelf ook allang bedacht. ’s Nachts. Als hij weer eens naar dat vervloekte plafond lag te staren. Vandaag nam Stephen papa’s geweer mee. Er volgde een expeditie. Hij ging ergens heen waar hij nooit eerder was geweest. Vandaag bracht zijn zwerftocht hem op het ijs, of in elk geval in de nabijheid van ijs. Het lag nauwelijks voor de hand om direct al op dat ijs te gaan staan. Hij controleerde het wapen, en veronderstelde dat er voldoende patronen waren. Negenentwintig stuks. Al jarenlang dezelfde negenentwintig patronen. De planeet aarde bood al lange tijd een verlaten aanblik. Er waren geen mensen meer. Alleen monsters die ooit mensen waren geweest. En computergestuurde verschijningen, keiharde energie, gebundelde materie, digitale restanten van een verdwenen beschaving. Mocht je spreken van een nieuwe levensvorm? Door papa geschapen. Hij trok de ritssluiting omhoog, verborg zijn hoofd onder de capuchon en verliet het huis. Eerst die aangebouwde ontvangsthal, gevolgd door een poort, de verborgen guillotine. Vandaag volgde er geen ontmoeting met die vampiervrouw. Hij ging rechtsaf. En dan slingerend omlaag langs een bonte verscheidenheid aan digitale geestverschijningen. Jack kwam mogelijk het dichtst in de buurt van een zelfstandig functionerende levensvorm. Die andere dingen waren weinig meer dan stukjes energie, want het zwaard van Ivanhoe was in werkelijkheid geen zwaard, maar energie. Wel vormvaste energie. Die afgebroken nagel van de vampiervrouw had zijn oorspronkelijke vorm behouden. Zouden ze nieuwe vaardigheden kunnen bijleren? Zoals de gevoelens van Jack. Het was een interessant idee. En tegelijkertijd een heel griezelige.

Zodra Stephen buitenkwam, en die bekende klik achter zich hoorde, begreep hij een belangrijke denkfout te hebben gemaakt. Veel te optimistisch. Wat had hij nou eigenlijk gedacht? Na een bijna drie dagen durende sneeuwstorm! Er lag zoveel sneeuw, dat het onmogelijk was ergens heen te gaan. Er waren hulpmiddelen nodig, zoals je in oude films wel eens zag, sneeuwscooters en dat soort dingen. Ski’s. Hij bleef enkele ogenblikken stilstaan. Ja, papa had met veel rekening gehouden behalve de barre winterse omstandigheden. Weifelend keek hij over zijn schouder. Binnen stond Ellen. Bij het raam. Stephen lachte en zwaaide. Godzijdank was Heuvel 18 redelijk begaanbaar. Er bleef weinig sneeuw liggen, omdat het erg lang duurde voordat de grond koud genoeg werd. Het vormde één van die onverklaarbare wonderen die deze heuveltop kenmerkte. In de winter lag er altijd wel sneeuw, maar nooit zoveel. Hij ging verder. Zelfs zijn enkels verdwenen deze keer in de kleverige brei. Alsof er ergens daarbeneden een kacheltje ging branden bij bepaalde temperaturen, zo’n koudesensor die aangaf als er sneeuw viel. Zou zoiets bestaan? Stephen glimlachte.

Papa had een perfect kasteel gebouwd voor hem en zijn zusje. Overal had hij aan gedacht. Zijn digitale verdedigers mochten niet verdwijnen onder een dikke laag sneeuw. Tegelijkertijd waakte hij ervoor dat er helemaal niets op de bodem lag. Het was een bizar idee. Of er was echt weinig gevallen. Enkele meters verderop kwam hij het eerste gevaar tegen, links, net voorbij de bocht. Stephen bleef behoedzaam rechts lopen… zover mogelijk bij dat beest met zijn stinkende kwijlende bek vandaan. Een hond. Of eigenlijk een monster. Ellen zou absoluut de zenuwen krijgen van dat smerige beest. Diens gele tanden, en stinkende bek, terwijl gekleurd slijm langs zijn tanden en onderlip droop. Oké. Hij voelde zich zelf ook nooit zo’n grote held in de nabijheid van dat mormel.

Stalen kettingen rammelden. Eerst heel zachtjes. Kennelijk duurde het even voordat de nabijheid van een menselijk wezen tot het beest doordrong. Daarna volgde er een woeste ruk. De ketting oogde als een strak gespannen veer. Het dier kwam grommend – en woest happend uit de bruinige mist tevoorschijn. Stephen richtte zijn wapen en dreigde hooguit. Het gaf schijnrust. Je richtte niets uit tegen zo’n monster. Zelfs een halfautomatisch wapen gaf geen zekerheid. Het beest had een spierwitte vacht, bloedrode vochtige ogen, maar alleen ’s winters. Wanneer de sneeuw verdween, veranderde de kleur van zijn vacht en werd lichtbruin. Op Heuvel 18 verdween de sneeuw. Buiten de omheining vaak niet. Er golden andere regels voor de bewoners van het huis en de jungle. Stephen liet het beest enige tijd wild aan zijn ketting rukken. Soms probeerde hij zich voor te stellen wat er zou gebeuren als die ketting brak. Onzin natuurlijk. Papa had die ketting sterk genoeg gemaakt. Er was nog nooit iemand in de kaken van dat beest terechtgekomen. En eigenlijk wilde hij het ook niet zeker weten. Net als de gevoelens van Jack, of die van zijn tweelingbroer Joe, het buitennetwerk. Er speelde een vage herinnering in Stephens hoofd. Het beest had oorspronkelijk een bruine vacht, dus ook als er sneeuw lag. ’s Nachts in bed, als hij weer eens naar dat plafond staarde, dacht hij hier over na. De jongen probeerde zich gerust te stellen. Alleen dan viel hij rustig in slaap. Het hoorde gewoon zo. En die valstrikken waren bedoeld om indringers buiten te houden. Ze oogden allemaal curieus, trokken onmiskenbaar de aandacht en sloegen vervolgens meedogenloos toe. Ivanhoe volgde een vast patroon, net als de vampiervrouw, die alleen verscheen als het betrekkelijk donker was, zoals enkele dagen terug voorafgaand aan die sneeuwstorm. En die draak kende geen enkele voorkeur en verkoolde alles en iedereen. Zijn lijfwachten waren beslist levensgevaarlijk.

Voor buitenstaanders waren ze gevaarlijk… oké, voor ingewijden net zo goed. Je moest voorzichtig zijn, nooit ondoordacht passeren, of dichterbij komen dan je normaal gesproken deed. Drie dagen terug kwam hij thuis met een rood gelakte nagel in zijn mouw. Erg vreemd. Hij was niet eens zo dichtbij geweest. Dus meestal gedroegen ze zich voorspelbaar. Niet altijd.

Stephen voelde de laatste tijd een toenemende behoefte met iemand anders over al deze kwesties te kunnen praten. Ellen was natuurlijk veel te jong. Ze begreep de helft niet eens van alle onderwerpen die zelfs Jack en hijzelf bespraken. Broer en zus scheelden bijna tien jaar. Het meisje was echt een nakomertje geweest en hij meende zelfs een ongelukje. Voor moeder een fataal ongelukje. Jack mocht niets weten van het buitennetwerk, maar had inmiddels een duidelijke aanwijzing gevonden dat er zoiets bestond. Natuurlijk was het belangrijk dat het huis verdedigd werd tegen indringers, maar dit was toch wel absurd. Of geloofde papa niet dat iemand buiten wilde komen? Weggaan was net zo riskant als binnenkomen. Er kwam werkelijk een dag waarop Ivanhoe dat blinkende zwaard dwars door zijn borstbeen stootte, of dat de vampiervrouw met haar messcherpe tanden zijn halsslagader in stukken scheurde.

Hij volgde het pad omlaag. Via deze kant ging het veel sneller naar beneden. De andere route was prettiger, ondanks alle valstrikken inclusief de meest dodelijke van allemaal, die stalen speer. Mogelijk kwam hij Maanschaduw tegen, een onverstaanbare lispelende figuur die meestal in het maanlicht zijn sikkel door de lucht liet zweven en met plezier binnendringers vermoordde. Hij was een van de niet-plaatsgebonden lijfwachten. Ja, absurd… bizar, maar wel Stephens thuis. Zijn hele wereld bestond uit een warm, veilig huis en daar omheen een buitenissige verzameling lijfwachten, wezens die het onderscheid niet wisten tussen vriend en vijand.

Stephen voelde zich een ontdekkingsreiziger. Zo’n onbezonnen dappere figuur uit oude boeken die met gevaar voor eigen leven de grenzen van het bestaan opzocht. Onbekende gebieden. Vreemde volkeren. Grote triomfen, maar ook treurige nederlagen, mannen die omkwamen in woestenijen van ijs of zand of water. Stephen ging vandaag voorbij de grenzen van het paleis dat aan hem en Ellen was achtergelaten. Het krot buiten, net voorbij die omheining, waar ook die ouwe man een tijdje had verbleven, beschouwde hij als een voorpost. Uitvalsbasis. En de muur vormde een prachtig kraaiennest, uitkijkpost of hoe zo’n ding op oude schepen ook mocht hebben geheten.

De ketting kon helemaal niet breken, want er was geen ketting.

Stephen ging verder. Het beest verdween in de mist. Al die dingen leefden dankzij een gegarandeerde onveranderlijkheid. Ze waren altijd hetzelfde. Over honderd jaar sprong dat smerige stinkende dier nog steeds net als vandaag uit die plotseling opdoemende bruine mist. En wellicht vormde de mist nou juist de enige waarschuwing dat er een vreselijke dreiging aanstaande was. Het maakte weinig verschil. Als je te dichtbij kwam, was je altijd te laat. Zou dat monster ook vastgeketend zijn wanneer er een indringer langsliep? Papa heeft alles gemaakt in de wetenschap dat Stephen en Ellen tussen deze verschijningen moesten leven. Die stonden in dienst van twee menselijke bewoners. Lijfwachten dus. Hij durfde het niet uit te proberen. Toch bleef het een interessant idee. Hij zou een mogelijkheid moeten bedenken om die vraag aan Jack te stellen. Zinloos. Waarschijnlijk gaf Jack het geijkte antwoord, namelijk over zijn software en dat hij geen handelingen buiten de gewone programmatuur om kon verrichten. En daarmee gaf hij uitsluitsel over die wezens buiten in de jungle. Stephen bukte. Er hingen versteende wit gekleurde takken over het pad. Heel voorzichtig… Niet wegglijden…

Een eindje verderop scharrelde Maanschaduw rusteloos tussen bomen en struiken. Hij was er elke dag, maar alleen als de opkomende zon te weinig licht over die versteende ijssculptuur heen kon tillen. Een nachtwezen. Net als de vampiervrouw. Over zijn knokige schouders hing een donkerbruine bijna zwarte jas die tot zijn enkels reikte. Maanschaduw vertelde continu volkomen onverstaanbare verhalen. Stephen probeerde wel eens te luisteren en bleef staan. Geconcentreerd, maar tevergeefs.

Maanschaduw vormde misschien wel zijn allergrootste dreiging, omdat hij niet gebonden aan een vaste locatie mocht ronddwalen over het terrein. Je kon hem overal tegenkomen. Hij gebruikte zijn gitzwarte zeis ter ondersteuning, zodat je continu wel ergens een zachte TIK hoorde. Stephen wist dat Maanschaduw zich in zijn nabijheid bevond. Papa waarschuwde altijd voor hem. Overdag had je natuurlijk betrekkelijk weinig te duchten, maar ’s nachts jaagde hij op indringers en het maakte Maanschaduw weinig uit waar ze vandaan kwamen. De allergrootste dreiging bestond uit zijn voorkomen, zijn onophoudelijke onverstaanbare gebabbel. Je was geneigd te blijven luisteren, zodat hij langzaam naderde en tenslotte meedogenloos uithaalde met die vlijmscherpe zeis. Net zo dodelijk als het zwaard van Ivanhoe, of de nagels en tanden van vampiervrouw. Stephen begreep niet goed waarom papa hem zo gemaakt had, het voegde een vreselijk onvoorspelbaar element toe aan de jungle. Vermoeide zonnestralen klommen langzaam naar een hoger punt in het zenit, moeizaam over die ijssculpturen heen. Maanschaduw verdween in het licht, maar je hoorde nog steeds die TIK een eindje verderop. Stephen liet hem achter tussen zijn bevroren bomen en struiken, een ijzig wit roerloos tableau. Hij wilde naar het kraaiennest en daar had je een volmaakt zicht op het Veld der Geesten. Misschien zag hij het gecrashte schip liggen, grote stukken verwrongen metaal of alleen heel veel sneeuw.

Je kwam niet zomaar bij die muur. Papa bereidde altijd een allerlaatste verrassing voordat je in veiligheid was. Langs de muur strekte zich een onschuldig ogend vennetje uit, bijna tien vierkante meter, maar behoorlijk diep. In zijn nachtmerries verschenen er wel eens monsters waar je normaal gesproken het half overdekte terras voor moest betreden, omdat je anders geen behoorlijk zicht had op de rivier. Soms leek er een onaardse verbinding te bestaan. Dat was natuurlijk onzinnig. Stephen beschikte over een goed ontwikkeld evenwichtsgevoel, omdat er vijf grote platte keien in het water dreven. Nou ja, water… Hij noemde het water, omdat er geen andere uitdrukking voor bestond… en anders zou Stephen dat spul gelei moeten noemen. Er leefden geen echte wezens in het vennetje… Poel des Levens… want het spul leefde en als je ook maar het minste druppeltje in beroering bracht, was je leven in gevaar. Hij hoefde slechts tweeënhalve meter te overbruggen, en het toverwoord luidde ‘kalmte’. De Poel des Levens weerhield hem ervan hier vaker te komen. Vandaag eiste zijn missie een oversteek, omdat er een geïmproviseerd trappetje was neergelegd. Papa kende misschien een heel andere route, had echter verzuimd Stephen in te lichten. Geheimen. Jack merkte het daarstraks terecht op.

De zon verdween achter een wolk en Maanschaduw stond amper tien meter verderop. Hij babbelde, onverstaanbaar, zoals altijd. Stephen greep zijn halfautomatisch wapen steviger vast, concentreerde zich en zette de eerste stap. De steen wiegde een beetje. Er gebeurde niets. Het oppervlak bleef rimpelloos, net een spiegel, maar Stephen ontweek zijn eigen reflectie. Kijken was verboden. Papa waarschuwde hem meer dan eensmen beval Stephen feitelijk rechtstreeks, nooit ofte nimmer in deze uithoek van de jungle te komen. Hij vroeg zich af waarom papa de naam “Poel des Levens’ aan deze schijnbaar onschuldige valstrik had toegekend.

Hij concentreerde zich wederom op de oversteek, en verdreef vaders waarschuwing uit zijn gedachten. Hij hoorde een treiterige TIK, harder dan normaal, maar volhardde en zette zijn voeten op de tweede steen, die een beetje lusteloos heen en weer wiegde. Er gebeurde verder niets. TIK. Opnieuw die irritante verschijning. Maanschaduw volgde zijn verrichtingen met meer dan gemiddelde interesse. Net zo abnormaal als de witte vacht van het beest. Stephen wist zeker dat diens oorspronkelijke kleur bruin was geweest. De capuchon verhinderde een snelle blik over zijn linkerschouder. Hij haalde diep adem en liep snel maar gefocust verder… steen nummer drie, vier èn vijf in relatief hoog tempo… Het draaide inderdaad om evenwicht. Niets anders. Die laatste steen schommelde meer dan de andere vier. Kon ook bijna moeilijk anders. Stephen besloot direct tot een sprongetje naar de bevroren bodem. Veilig. Hij draaide zich om. Maanschaduw moest er nog altijd zijn. Stephen wilde hem triomfantelijk in de ogen kijken, uitdagend.

‘Volg mij dan… hierheen… als je kunt.’

Je moest geen gesprekken aangaan met digitale geestverschijningen in papa’s jungle. Zinloos. Maanschaduw schoof het lange dunne grijze haar opzij, maar het viel direct weer terug. Er lag een akelig heldere glans in zijn ogen, eentje die Stephen nooit eerder had waargenomen. Een lange magere vinger wees naar zijn eigen borstkas. “Maanschaduw.” Vervolgens strekte hij zijn lange licht trillende arm. Ondanks de grote afstand voelde Stephen een dreigende toenadering. “Zonnewind.” Voor het eerst verstond hij wat Maanschaduw zei. Dus zijn onverstaanbaarheid was inderdaad gewoon een trucje. Maanschaduw stelde een zekere gemeenschappelijkheid vast. Allebei zwierven ze regelmatig rond in dit park. Stephen voelde een tot neerslachtigheid stemmende herkenning opkomen.

Hij lachte niet meer. Staarde langdurig naar Maanschaduw, terwijl er een beklemmend idee hem bijna letterlijk de adem benam. Was dit dan zijn toekomst? En dat van Ellen? Een rondslenterende schim, die in de schaduw van Zon en Maan zijn werk verrichtte. Om nog vele tientallen jaren in deze parkjungle te lopen, voorzichtig sluipen, en Ellen zou niet durven en sloeg elke keer angstig gade. Jack onttrok zich als gebruikelijk aan dit gedeelte van hun dagelijks leven en onderhield hun geheimzinnige energiebron. Zijn zusje zou altijd één van die vijf verrekijkers gebruiken, zorgvuldig op een statief geplaatst en gericht op een specifiek doel… De Maan… het Veld der Geesten… Het vervallen huis net buiten de omheining… Het territorium waar Maanschaduw zich doorgaans ophield… De vampiervrouw… De verrekijkers waren ook papa’s werk en misschien was mama het wel geweest, omdat ze urenlang verlangend omhoog keek naar de onbereikbare Maan en dat prachtige eeuwig veranderende kleurrijke mozaïek bestudeerde.

Stephen vroeg zich af of papa dit wel zo leuk heeft gevonden. Je moest je immers met het hier en nu bezighouden. Geen onbereikbare verlangens. Die moest je onderdrukken. Toch begreep hij mama wel. De koorts zou hij nooit kunnen krijgen. Stephen en Ellen waren slechts dragers. Ze konden andere mensen besmetten. Dat wel. Het betekende tevens dat Stephen inderdaad de komende zestig jaar dagelijks op dit terrein zou rondzwerven – net als Maanschaduw. Stephen had een echte bijnaam gekregen… Zonnewind. Het woord droeg een betekenis met zich mee. Ze zouden elkaar tegenkomen. Dagelijks. En Stephen werd ouder. In tegenstelling tot Maanschaduw. Dat was zijn boodschap geweest. “Zonnewind, alles blijft altijd hetzelfde.” Stephen beklom heel zorgvuldig de trap die uit los op elkaar gestapelde keien bestond. Toch leek het eindresultaat erg stabiel. Bovenop die winderige muur nam Stephen zijn belangrijkste beslissing ooit.

Stephen schopte eerst restjes smeltend sneeuw opzij. En daarna nam hij het besluit, al had Stephen geen idee hoe hij zijn voornemen moest uitvoeren of wat de reactie van Ellen zou gaan worden. Hij zou -hoe dan ook- niet oud worden binnen de veilige muren van papa’s huis op heuvel 18. Zijn voornemen behelsde tevens een grote onzekerheid. Waar moest je heengaan op deze aarde zonder menselijke bewoners? Hij glimlachte heel eventjes, al was het een plichtmatige glimlach. Hijzelf leefde natuurlijk nog, en Ellen uiteraard. Dus mocht je verwachten dat er meer moest zijn. Steden wellicht. Niet meer zo groot als vroeger. Maar toch. Het werd tijd om uit papa’s schaduw te stappen en een nieuwe gedurfde onderneming te beginnen. Een wereld te ontdekken.

Stephen keek omlaag. De rivier verwijderde zich van het huis en verdween enkele tientallen meters verderop onder het ijs dat er bijna altijd moest liggen. Het weidse uitzicht verdreef zijn neerslachtige stemming een beetje. Ver weg in het zuiden hing een krachteloze zon boven de vlakte. Er waren hoogteverschillen. Een milde bries betastte zijn gezicht. Stephen trok de ritssluiting omlaag, en schoof zijn capuchon terug. Die verschillen in hoogte werden onder andere veroorzaakt door stedelijke ruïnes, enkele maanden terug verdwenen onder dikke lagen sneeuw. Tijdens de zomer smolt die sneeuw nooit meer helemaal. Er bleef altijd wel iets achter. Hij staarde nadenkend omlaag en overwoog zijn kansen als hij naar beneden sprong. Drie meter hoog. Er lag een dikke laag sneeuw, bijna anderhalve meter tegen de muur. Vijf meter lopen en je stond aan de rivieroever. Onbegonnen werk. Hij kwam nooit door die dikke laag sneeuw heen. Het was te vroeg. Hij moest enkele weken wachten. Stephen zuchtte diep. Eigenlijk wilde hij omlaag springen, de wereld gewapenderhand ontdekken.

Hij vergat zijn impuls. Richtte zich op een terugkeer naar huis. Met een beetje geduld en nog meer voorzichtigheid moest je over die muur kunnen lopen en dat krot bereiken. Uiteraard was de ondergrond erg glad, maar zijn schoenen waren voor dit terrein gemaakt. Er kon niets gebeuren. Hoogstens een val in anderhalf meter diep sneeuw. Dat overleefde je wel. Zolang hij naar de juiste richting zou neervallen, mocht dat gebeuren, want je wist nooit welke dodelijke valstrik je activeerde. Gelukkig hielp die bijzondere klimatologische omstandigheid rond Heuvel 18 bij zulke expedities. Zelfs op de vijftig centimeter brede muur bleef haast geen sneeuw liggen. Stephen verwonderde zich er wel eens over dat papa zo’n grote dikke muur heeft gebouwd – en misschien stond die muur er al toen hij er jaren terug kwam wonen. Gewoon gebruikmakend van bepaalde omstandigheden, een ontvolkte aarde, en je kon je keuze laten vallen op elk willekeurig gebouw dat aan je voorwaarden voldeed. Zo moest het ongeveer zijn gegaan, bedacht Stephen. Papa en mama hadden domweg een gebouw in bezit genomen. Het stond er al. Net als deze muur waarop Stephen momenteel liep. Ideale omstandigheden. Passend bij een vooruitziende blik. En niet iedereen was een dergelijke gave gegund. Zoals papa. Die dacht altijd enkele stappen verder dan alle andere mensen. Niet ver genoeg blijkbaar. Anders woonden Ellen en hijzelf momenteel op de Maan, of Mars. Stephen keek opzij. Op de andere rivieroever, langs een steile half vermolmde beschoeiing, had iemand een knalgeel bord neergezet met slordig geschilderde rode letters…

HIER BEGIND HET KONINGKREIK VAN DE KAKKURLAKKEN

Stephen moest zijn verrekijker tevoorschijn halen, omdat hij aanvankelijk niet eens geloofde wat er stond. Er had een enorme hoeveelheid sneeuw gelegen, maar die was over de beschoeiing heen gezakt en lag inmiddels op het ijs.

Talloze verfdruipers bemoeilijkten de leesbaarheid. Stephen plaatste zijn voeten verder uit elkaar, stond wat steviger en nam ruimschoots de tijd om die tekst goed tot zich door te laten dringen. Er zaten spelfouten in die regel, maar het belangrijkste was dat er niet ver hier vandaan een gemeenschap moest bestaan. Met echte levende mensen. Die net zo min als Ellen en hijzelf welkom waren in de buitenaardse koloniën… Heel even dacht hij terug aan dat spannende ogenblik tien maanden geleden, toen die oude man tegen de boomstam werd gespietst. Zou het zo vreemd zijn om te denken dat hij afkomstig was uit het dorp… de stad… Hoe je tegenwoordig zoiets ook moest omschrijven. Geen idee eigenlijk. Stephen liet de verrekijker zakken. Hij staarde peinzend om zich heen.

Eerst links. Waar schijnbaar levenloze bomen en dicht struikgewas roerloos wachtte… een schitterende zilveren verleiding, bloeddorstig loerend naar argeloze voorbijgangers. Rechts wachtte een uitgestrekte lege wereld, maar niet zo vreselijk leeg als hij tot nu toe meende. Er waren mensen. Jack zou er ongetwijfeld een scherpe analyse op loslaten. Stephen glimlachte. Je moest er toch ooit eens gaan kijken… stiekem… heel voorzichtig, omdat je voorbereid moest zijn op vijandige reacties. Papa vertelde daar dikwijls verhalen over. Mensen zochten elkaars gezelschap, omdat mensen nu eenmaal kuddedieren waren. In een gemeenschap was je sterk. Vroeg of laat deed iemand een stap naar voren en liet zichzelf chef noemen. Ooit – En dat gebeurde altijd, want mensen konden niet anders, en vaak werd zo’n man tot leider benoemd, of koning van de kakkerlakken. Met of zonder spelfouten. Stephen keek opnieuw door zijn verrekijker. Het bord oogde erg vers… nieuw en als hij deze route niet had genomen vanwege het gecrashte toestel zou Stephen het nooit hebben gezien. Kakkerlakken…

Dit zou een spectaculaire ontdekking moeten zijn, maar Stephen zag slechts de nodige bedenkingen. Jack zou uiteraard eindeloze tegenwerpingen bedenken, zeer logische argumenten formuleren en Stephen zou weinig anders kunnen doen dan hem gelijk geven. Welke gemeenschap noemde zich nou het ‘koninkrijk van de kakkerlakken’? Het was gewoonweg idioot. Je zou een eervolle naam verwachten, eentje waar je trots op kon zijn.

Stephen verlegde zijn aandacht. De verrekijker werd haast magnetisch aangetrokken door het gecrashte ruimtetoestel dat zo goed als volledig onder een dikke laag sneeuw was verdwenen. Daar konden nog mensen leven, afkomstig uit één van die welvarende sterrenkoloniën. Het duurde een tijdje voordat hij iets vond. Bewijs. Een stukje metaal dat boven de sneeuw uitstak. Stephen ontdekte nog iets. Een vermoeid omlaag hangende blauwe vlag. Er prijkte enkele sterren op die vlag. Goed. Europa dus. Het was een Europees toestel. Met het blote oog verdween die eenzame vlag in de grootse verlatenheid. Zijn verrekijker bracht dat toestel dichterbij. Zouden ze wachten op redding, of gingen de overlevenden een expeditie ondernemen naar dat verlichte huis? Stephen knipperde enkele malen met zijn ogen en vervloekte zichzelf, omdat hij een zonnebril was vergeten. Hij staarde naar het ijs, zag bijna tien meter verderop het bekende open water en natuurlijk gleed één van die afschuwelijke monsters afwachtend voorbij. Mensen. Maar dan gemuteerd. Door het virus. Opnieuw plaatste hij de verrekijker tegen zijn rechteroog en keek. Er waren enkele mensen, gekleed in parka’s net als Stephen. Dus geen geavanceerde ruimtepakken. Hij liet verbaasd de verrekijker zakken en keek enkele seconden later opnieuw. Die mensen zwaaiden energiek met hun armen. Zochten zijn aandacht. Hij betrapte zichzelf op een zekere weerzin. Mensen. Ziekteverwekkers… Nou ja… In elk geval geen kakkerlakken.

Besluiteloos bleef hij staan. Natuurlijk trok hij stilstaand op de muur geweldig veel aandacht, kijkend, loerend, gebruikmakend van een kleine inschuifbare verrekijker. Zijn stoutmoedige voornemen om de wereld desnoods gewapenderhand te veroveren was compleet verdreven. Hij verborg de verrekijker, greep het halfautomatische wapen steviger vast en ging verder. Negeerde de groep zwaaiende en mogelijk schreeuwende mensen bij het wrak. Genoeg ontdekkingen voor één dag.

Er waren mensen in de open lucht bij dat neergestorte toestel zonder enige angst voor een dodelijk muterend virus. In de nabijheid van Heuvel 18 bevond zich een kleine nederzetting. Hij glimlachte bij het bedenken van deze zegswijze. Inderdaad. Een nederzetting. Zo noemde je dat. Een groepje gelijkgezinde mensen. Papa zei het vroeger al. Ze benoemden eerst een chef en legden vervolgens de grens van hun territorium vast. Het koninkrijk van de kakkerlakken.

Misschien was het een goed idee om dat toegangsdeurtje naast de portierswoning weer te barricaderen. Het kon. Al deed hij het normaal nooit. En vervolgens terug naar huis. Rustig nadenken over alles wat hij vandaag had gezien.

Benieuwd wat Jack zou zeggen.

Eenmaal bij de woning, vroeg Stephen zich af of hij hem wel zou inlichten.

Jack was immers maar een robot.