In de mist der tijden leefde er een knappe jonge vrouw, dochter van Aanzienlijken, die zichzelf weliswaar niet tot de top van hun clan mochten rekenen, maar wel van belang waren. Er bestond voor Gaia, zoals ze heette, meer dan een redelijke kans op een goed huwelijk, zodat de status van haar familie zou stijgen. Gezien haar leeftijd, zestien jaar, was het de hoogste tijd dat er spoedig een beslissing werd genomen. Mensen werden vroeg volwassen in de voorTijd en gingen eerder dood dan tegenwoordig.
Er werd een groot feest aangekondigd, waarbij de complete clan, zoals het hoorde, was uitgenodigd. Gaia maakte kennis met haar toekomstige echtgenoot die haar accepteerde. Het was een bijzondere eer voor de jonge vrouw en haar familie. Er volgde een feest dat zich grotendeels buiten het gezichtsveld van Gaia voltrok. Diezelfde avond, terwijl Gaia zich voorbereidde op de komende nacht, kondigde haar dienstmeisje een bezoeker aan. Het was haar verloofde, die een onderhoud wenste. Volgens de etiquette van haar clan was dit hoogst ongebruikelijk, maar ze wenste toch aan zijn verzoek te voldoen. Hij trad binnen en zijn gedaante vulde het vertrek.
Gaia was verward, want deze verschijning leek op de man die ze ’s middags had ontmoet, maar was hem overduidelijk niet. Ze herkende in zijn ogen een heel ander persoon, namelijk de duivel. Dit was geen mens. Ze wilde hard gillen, hulp roepen en haar bezoeker laten verdwijnen, zodat haar eer niet geschonden zou worden.
Tevens realiseerde Gaia zich dat ze mogelijk al te laat was. Wanneer een persoon je vertrekken betrad, die bijna tweeëneenhalve meter lang was, en leek op je verloofde, maar hem overduidelijk niet was, dan had je als vrouw in de voorTijd een groot probleem.
Dat wist Gaia. En ze had echt een probleem.
“Vraag niet wie ik ben, want dat weet je al.”
Hij sprak tot haar, maar bewoog zijn lippen niet. Gaia hoorde zijn zware stem in haar hoofd.
“Wat wil je?”
“Jouw kinderen.”
“Ik ben verloofd, ga trouwen, krijg een voorname positie binnen de clan.”
“Vreemd genoeg geloof je dat je nog kunt kiezen.”
Al die tijd dreunde zijn stem in haar hoofd, en bewogen zijn lippen geen enkele keer. Gaia zag niet eens dat hij ademhaalde. “Ik heb een probleem als iemand je hier ziet.”
“Je vader heeft je aan mij gegeven, beste Gaia, volgens mij heb je geen keuze. Vannacht ga ik je bevruchten, en over negen maanden schenk je het leven aan mijn kinderen. Twee zoons, twee mannen die de wereld onder elkaar zullen verdelen. Jij zult eeuwig leven, evenals je kinderen.”
“Dat wil ik niet. Ik wil leven als een goede dochter van mijn vader, en echtgenote voor mijn meester.”
“Je hebt geen keuze, beste Gaia. Je hebt me al binnengelaten. Verzet is zinloos.”
“Ik haat je.”
“Dat is in ieder geval een goed begin.”
En Gaia begon haar vervloekingen uit te spreken.
“Je mannelijke nageslacht is vervloekt tot het einde der tijden. Alleen jouw dochters en hun dochters leven eeuwig.”
“Jouw jongens veranderen in gedrochten, monsters die als versteende creaturen naar hun einde smachten.”
“En de vrouwen krijgen zeggenschap over leven en dood.”
De duivel Belial deed een stap naar voren, en sloeg haar hard in het gezicht, zodat Gaia enkele tanden moest uitspugen.
Gaia liet het zijden gewaad van de schouders glijden, en demonstreerde haar maagdelijke naaktheid. Ze toonde Belial een vrouw in de kracht van haar leven. “Voortplanting zal zo goed als onmogelijk zijn, een zeldzaamheid, zodat jouw gebroed geen bedreiging zal vormen voor de mensheid.”
Gaia lachte heel hard, en het hikkende lachen galmde langdurig na. Ze zweeg pas, nadat Belial haar lichaam op het bed had geworpen. Zwijgend keek ze hem in de ogen, die vuurrood waren geworden, en aanvaardde het onvermijdelijke. Zijn koude marmerachtige huid raakte de hare en Gaia dacht inmiddels na over de manier waarop ze kon ontsnappen voordat ze terecht gesteld zou worden door haar familie. Met geen mogelijkheid ging ze de bebloede lakens verbergen en haar broers waren uitzonderlijk trouw, maar dan wel aan de vorst.
Zo werd oermoeder Gaia zwanger van de duivel Belial.
Gaandeweg verloor ze het bewustzijn, ontwaakte vele uren later, omdat haar kamermeisje kwam waarschuwen, dat ze moest vertrekken. Aanvankelijk reageerde Gaia verward, begreep ze de reden van alle opwinding niet goed. Langzaam richtte ze zich op, zag de bebloede lakens en bedekte snel haar mond voordat ze kon gillen.
“Blijf kalm, Vrouwe Gaia,” hoorde ze haar kamermeisje zeggen, en verbaasde zich over die geweldige onbeschaamdheid. “Ja, ik weet het,” vervolgde ze, “de etiquette, maar als we daaraan vasthouden bent u binnen enkele uren dood.”
“O God,” stamelde Gaia.
“Die heeft er helemaal niets mee te maken, en schiet op. Ik help u met aankleden.”
Gaia stond wankelend op haar benen en liet Alula begaan, zoals ze eigenlijk altijd deed. Alleen deze keer had ze de situatie niet onder controle en bleven de grappig bedoelde opmerkingen achterwege. Pas na vijf minuten staarde ze omhoog, naar het plafond en realiseerde zich dat er een zin was geschreven op die lichtgrijze kalkstenen ondergrond. Het waren bruinrode letters. Het had bloed kunnen zijn. En Gaia besefte dat het inderdaad bloed was. Haar bloed. Alula keek eveneens naar het plafond, maar had nooit leren lezen.
“En de vrouwen van ons geslacht verliezen hun onsterfelijkheid na de geboorte van een kind.” De stem van Gaia klonk plechtig, als bij een grafrede.
“Dat is slecht,” zei Alula, “heel erg slecht.”
“Laten we gaan,” sprak Gaia bijna onhoorbaar.
Alula had een gezadeld paard geregeld, voor enkele dagen voedsel gezorgd en wat drinken. “Dat is alles wat ik voor u kan doen,” zei ze, “en ga nu voor het te laat is.”
“Jij moet ook vertrekken,” antwoordde Gaia.
“Nee, ik blijf hier.”
“Dat wordt je dood.”
“Misschien.”
“Ik heb je nodig.”
Alula schudde hier ontkennend haar hoofd. “De duivel zorgt voor zijn trawanten. Waar u heengaat, durf ik niet te volgen.”
“Je zult een opmerkelijk leven leiden.”
Ze glimlachte triest. “Dat heb ik al, meer dan me lief is.”
Zo verdween Gaia in het duister, terwijl de laatste woorden van Alula nog in haar hoofd rondtolden.
Dit was het uur van de duivel. Ver weg, in oostelijke richting, kwam de zon aarzelend achter de horizon vandaan. In de stad eindigde het drinkgelag, mannen sliepen hun roes uit, of lieten zich stomdronken neervallen. Oude vetes waren beëindigd, nieuwe geboren. Belial had zich op slinkse wijze toegang verschaft tot haar slaapvertrekken. Gaia proefde nog steeds opgedroogd bloed in haar mond en voelde het ontstane gat tussen haar achtergebleven kiezen. Boven haar hoofd vormden heldere sterren een perfecte richtingaanwijzer. Dáár was het noorden, want de poolster herkende ze probleemloos. Iets meer naar links, waar de zon ’s avonds onderging, lag de eindbestemming. Ze vroeg zich af of Alula het zou redden. Welk verhaal ging ze vertellen? Ongetwijfeld was het een huilerig relaas over de duivel die met geweld was doorgedrongen tot het slaapvertrek van haar meesteres. Misschien had ze een onbeduidende gangster betaald voor enkele stevige klappen. Blauwe plekken en opgedroogd bloed maakten altijd wel indruk.
Zodra Alula het verhaal hortend en stotend vertelde voor de verzamelde edelen, stroomden er grote tranen over haar wangen. Waarschijnlijk organiseerde broers van Gaia een zoektocht, zodat die trouweloze hoer, want op die manier werd er inmiddels over haar gesproken, terechtgesteld kon worden. Ja, Alula had ongetwijfeld de waarheid gesproken en zou haar eigen leven mogelijk kunnen redden. Ondertussen draafde het paard onvermoeibaar verder, zocht een onbekende plek achter troosteloos ingezakte bergen.
Daarginds, verborgen onder één van die bergen, leefde volgens Alula een duivel. Hij rookte sigaren die groter waren dan de grootste stad ter wereld. Het gebeurde gelukkig hoogst zelden, maar als hij er één rookte, dan vloog de aarde meestal in brand. De vuurberg waar deze duivel zich onder schuil hield wierp eerst as en stenen omhoog, tenslotte stroomde er roodgloeiend gesteente langs de bergrug omlaag. Mensen vreesden dat moment. Er was geen plek op aarde waar iemand zich kon verbergen. Iedereen ging dood. Slaven en Aanzienlijken. Voor de duivel was ieder mens gelijk.
Vannacht had Gaia kennis gemaakt met een van de aanzienlijksten uit het duivelse geslacht. Ze vreesde geen struikrovers of woeste bergbewoners, die zonder uitzondering op de hoogte waren van haar komst. Belial had hun zielen vergiftigd. Mensen in omliggende dorpen hielden half verrotte luiken en deuren langer gesloten dan normaal, omdat ze Belial meer vreesden dan God. Gaia droeg het brandmerk van de duivel. Haar vermoeide gepijnigde lichaam protesteerde hevig tegen de ongewone rit. Het was je reinste mishandeling, een eindeloze tocht dwars door een stervend landschap.
In het zuiden blies de duivel van Alula een wolkje rook weg, keurig richting sterren, zodat de beschermelinge van Belial er geen hinder van zou ondervinden.
Het paard stopte onverwacht. Gaia vroeg zich af wat er aan de hand was en zag een grillig gevormd gat in de bergwand. Ze begreep dat deze plek komende tijd haar onderkomen zou zijn.
Nerveus bedacht ze dat alle wilde dieren uit de omgeving haar als hulpeloos prooidier konden opjagen. Ze zuchtte en besefte tevens dat ze weinig keuze had. Hopelijk hield Belial een oogje in het zeil, of zoals Alula tijdens hun afscheid opmerkte: de duivel zorgde voor zijn trawanten.
Vroeger hoorde ze verhalen over mensen die hun ziel verkochten aan de duivel, waarbij ze plichtmatig opmerkte dat het haarzelf, Vrouwe Gaia, nooit zou overkomen. Gisteravond ging ze nog door het leven als een geschikte huwelijkskandidate, aantrekkelijk voor adellijke jonge heren, een jonge vrouw, knap en vruchtbaar. Misschien was dit wel de oplossing van dat eeuwige raadsel. Hoe kwam een mens zover dat hij zijn onsterfelijke Goddelijke ziel verkocht aan de duivel? Heel simpel, want die duivel kwam niet als een helse verkoper van onbetaalbaar geluk, maar stal domweg wat hij kon gebruiken. Ondefinieerbare schuld wrat aan de ziel van Gaia, want er moest wat zijn geweest. Misschien een glimlach of knipoog, die Belial had geattendeerd op de aanwezigheid van een bepaalde dame met een hoogmoedige inborst. Er was iets vreselijk fout gegaan. Ze had niet vurig genoeg geloofd in God en tijdens het dobbelen was haar ziel achteloos van eigenaar gewisseld, zodat ze vandaag een willoos instrument van de duivel was geworden.
De zadeltas viel ploffend op de stoffige bodem. Gaia liet zich behoedzaam van het paard glijden, stond nogal wankel op haar benen en zocht houvast bij het edele rijdier. Spieren en vezels in haar lichaam protesteerden tegen de inspanning die ze had moeten leveren. Ze hoopte dat er beneden een lekker zacht bed was, of minimaal iets daar op leek. Traag begaf ze zich richting het gat in de bergwand, maar bedacht zich en bleef staan. “Keer terug naar huis, trouwe dienaar, gelukkigste onder Gods schepselen, aangezien je geen ziel hebt die je kunt verliezen,” sprak ze tegen het paard, “en vergeet dat je hier bent geweest.”
Ze legde de tas over haar schouder, stapte uit het licht en betrad de onderaardse ruimte. Er heerste een prettig weldadig schijnsel, een wolk van zacht licht dat nergens vandaan leek te komen. Ze liep de trap af, een langzaam dalend, prachtig glanzend exemplaar. Ze zocht naar flikkerende kaarsen die een kringelende wolk creëerden. Haar ontdekkingstocht bracht Gaia aan de voet van de trap. Ze onderwierp haar nieuwe onderkomen aan een zorgvuldige studie. In elk geval was dit geen normale spelonk, zo’n veelvoorkomende holle ruimte onder een berg waar mensen wegbleven, omdat wilde dieren er altijd hun heenkomen zochten. Beneden wachtte een veel grotere verrassing, aangezien de vloer zo glas was als een spiegel. Soms dacht ze heel zeker te weten dat het bizarre lichtschijnsel zijn oorsprong onder haar voeten had. Boven haar hoofd hingen de gebruikelijke neerhangende stenen kegels, stalactieten. Haar ogen zochten een geschikte slaapplek, want ze was verschrikkelijk moe en had spierpijn. Een eindje verderop, goeddeels verborgen in de duisternis ontdekte ze een verhoging. Dat werd haar bed. Hoe dan ook. Gaia legde haar hoofd voorzichtig op de zadeltas die zacht genoeg aanvoelde. Zelfs haar rotsachtige matras voelde comfortabel deinend aan, zacht bijna, maar dat was natuurlijk verbeelding en Gaia zakte al snel weg in een lange droomloze slaap.
Ze werd wakker en niet omdat ze zich nou zo uitgerust voelde. De bijna serene stilte werd verbroken door een geluid dat deed denken aan schrapende nagels op een keiharde ondergrond. Het is verbeelding – natuurlijk. Ze moest nog slapen, dromen zelfs. Gaia kwam na een tijdje overeind en probeerde uit te vinden waar het precies vandaan zou kunnen komen, voor haar eigen gemoedsrust, zodat ze spoedig de slaap weer kon vatten. Na een tijdje vruchteloos zoeken ging ze weer liggen in de hoop dat haar ogen net als daarstraks snel weer zouden dichtvallen. Ze keek omhoog en zag enkele stalactieten boven haar geïmproviseerde bed hangen. Hoe groot zou de kans zijn dat er zo eentje naar beneden kwam terwijl ze lag te slapen? Alula zou inmiddels best wel eens dood kunnen zijn… Ze schatte de kans, dat haar broers vergevingsgezind zouden zijn, als uiterst minimaal in. Tot dusverre meende ze dat haar vertrouwde kamermeid er wel mee weg zou kunnen komen. Volstrekte dwaasheid natuurlijk. Haar broers kennende zouden ze haar direct, nadat ze Gaia’s verdwijning hadden vastgesteld, terechtstellen en geen mens zou hen dat recht kunnen betwisten. Jammer dan – ze had gewaarschuwd. Het zou wel handig zijn geweest om hier een Alula te hebben. Gaia sloot haar ogen en heel even hield het schrapen op. Ze sliep, maar werd korte tijd later weer wakker.
Die krassende nagels, zoals ze het afschuwelijke geluid inmiddels hardnekkig bleef noemen, hadden zich vermenigvuldigd of klonken veel luider dan daarnet. Besluiteloos keek ze naar links. Ze weerstond de opwellende gedachte gewoon eens te gaan kijken. Haar angst was volslagen onzinnig. Er zijn altijd geluiden in de wildernis. Schrapen van nagels? Welnee! Knaagdieren – ratten of muizen… Gaia liet haar hoofd terug rollen en bekeek de stalactieten, reusachtige stenen dolken die elk moment omlaag konden vallen. Nee… echt… er was niets aan de hand… Het was echt onzin. Anders dan haar broers had ze nog nooit een nacht alleen buiten doorgebracht. Haar bestaan vond tot gisteren onveranderlijk plaats binnen de vertrouwde omwalling van hun voorouderlijke stad. Dit soort geluiden waren normale geluiden die ze moest horen als ze een nacht doorbracht in de wildernis, maar vannacht kregen alle geluiden menselijke eigenschappen. Gaia keek langs de trap omhoog, zag geen daglicht binnendringen en wist evenmin of dit eerder wel het geval was geweest.
Inmiddels begonnen de schrapende vingers, of knagende ratten, pijn te doen aan haar oren. Gaia meende zelfs dat er iets in het geluid veranderd was. Ze liet haar trillende vingers langs haar oorschelpen glijden en vreesde voor warm, traag sijpelend bloed. Er was niets aan de hand. Allemaal verbeelding, meid. Wat je toch ook een trut, hè! Hoe kun je nou denken dat beesten aan je oor hebben geknaagd? Tot nu toe krasten die vingers alleen maar, sinds enkele minuten leken ze ook te scheuren… geen papier of textiel… nee, een veel zwaarder, harder materiaal… een beetje als steen. Joh, er zijn hier helemaal geen beesten! Heb je soms beesten gezien toen je hier aankwam? Er is helemaal niks. Niemand. Alleen jij. Je bent de enige.. Gaia verzamelde al haar moed en kwam overeind en voelde zich heel even duizelig.
Er lag een wolk van licht over de vloer, ongeveer een meter diep. Heel fel licht. Ze slaagde er niet eens meer in die vloer te zien. Haar benen staken in een bizarre, continu van vorm veranderende lichtsubstantie, een echt levend lichaam. Gaia bleef staan en staarde omlaag. Gedurende enkele minuten werd haar bewustzijn opgeslokt door haar fascinatie jegens het verschijnsel. Heel voorzichtig liet ze haar vingers in de lichtwolk wegzinken. Er begonnen vonken te ontstaan die onbeheerst ronddansten. Ze glimlachte zelfs even. Gaia liep verder, de lichtwolk werd ijler, ze zag het vertrouwde spiegelvlak weer die de vloer in haar geheugen was geworden. Ietwat verdwaasd staarde ze omlaag. Tussen haar voeten herkende ze enkele klauwende handen.
Hé… handen… Dat was haar allereerste gedachte. Vervolgens begon Gaia te krijsen, zoals ze nog nooit eerder had gedaan. Klauwende handen baanden zich wanhopig en heel gestaag een weg dwars door de vloer, zoals een man die levend was begraven aan zijn doodskist wilde ontsnappen. Ze deinsde achteruit en dreigde te vallen, maar werd vastgegrepen door de lichtwolk die haar lijf wist tegen te houden. Ze gilde niet langer, er kwam geen geluid meer over haar lippen. Onder haar voeten, of eigenlijk waren het op dit moment haar knieën, brak de vloer in stukken, scheurde domweg kapot en er kwamen bebloede mannenvuisten omhoog die begerig naar haar benen graaiden. Ze wisten haar vast te grijpen en trokken Gaia met een korte snelle ruk omlaag. Gesteente schraapte langs haar lichaam. Haar stem vulde de spelonk… een langgerekte angstschreeuw. Ik ga dood, verdomme, ik ga dood. Honderden handen betastten tegelijkertijd haar lijf, scheurden haar kleding aan stukken. Ze durfde allang niet meer te kijken en smeekte God om een snel genadig einde. Haar smeekbede werd niet verhoord. Nog niet tenminste. Gaia hoorde een bekende stem in haar hoofd. “Jouw bloed is mijn eigendom,” zei Belial, “en verloochen nu degene die jij God noemt, aangezien we een contract hebben. Erken mijn aanspraken of ik vernietig je sterfelijke lichaam en neem je ziel nu al in bezit.”
Al die honderden en misschien wel duizenden handen verdwenen plotseling in het niets. Het ene ogenblik waren ze er nog en leken haar te willen verscheuren, het volgende waren ze gewoonweg verdwenen. Gaia voelde haar lichaam door de stille ruimte zweven en accepteerde Belial als heer en meester. Terwijl ze heel zachtjes op de verhoging werd neergelegd, stamelde ze bijna onhoorbaar de geloofsbelijdenis en zegde de duivel haar eeuwige trouw toe. Zo werd Vrouwe Gaia definitief eigendom van de duivel Belial. Ten onrechte had ze getwijfeld aan zijn almacht en de duivel zorgde ervoor dat zijn kinderen geboren zouden worden. Er resteerde nog een laatste restje onzekerheid, want ze had geen flauw idee hoe ze de komende maanden aan voedsel moest komen. Zonder hulp was ze hoe dan ook reddeloos verloren.
“Je hebt gelijk, Vrouwe Gaia,” zei Belial en zijn stem galmde door de spelonk. “Daarom krijg je een helpster, iemand die vertrouwd is met de wildernis. Ze zal je voorzien van eten en drinken, kleding als je die nodig hebt, kortom alles wat je wenst. Ze zal je ook assisteren bij de bevalling.”
“Dank u meester,” en haar stem klonk oprecht. Haar bed voelde zachter aan en leek zelfs te deinen, zodat het leek alsof ze op het water dreef.
“Zeg nooit dat ik niet voor je zorg,” zei Belial. “Alula had gelijk. De duivel zorgt inderdaad voor zijn trawanten.”
*****
Dagen gingen voorbij zonder dat er iets gebeurde. Het beviel Gaia wel. Een enkele keer verliet ze haar onderaardse schuilplaats voor wat zonnewarmte. Voedselvoorraad nam geleidelijk af, toch maakte ze zich niet ongerust, want Belial zou zorgen dat ze geen gebrek zou hebben. Op de 6de dag, terwijl ze haar ogen nog maar amper geopend had, besefte Gaia dat er iemand in haar directe nabijheid verkeerde. Voordat ze de gedaante goed en wel had kunnen bekijken, begreep Gaia dat dit de beloofde helpster moest zijn. Ze verwachtte een amazoneachtige verschijning, zo eentje die ze kende uit oude verhalen, maar nooit door menselijke ogen was aanschouwd. Het was een relatief kleine vrouw, leeftijdloos bijna, aangezien ze een prachtig marmerkleurig gezicht bleek te hebben. Gaia begreep direct dat deze vrouw nooit een woord zou spreken. Misschien had Belial haar gewoon gemaakt voor deze ene gelegenheid en ze zou verdwijnen na voltooiing van haar taak. “Hallo,” zei ze, “ik ben Gaia.” Er volgde geen antwoord. Natuurlijk niet. Ze wist wel hoe de naam van haar helpster was. Venoma heette ze en ze had eten meegebracht.
“Dank je,” zei Gaia die een stuk brood afbrak. Het was vers, nog altijd warm.
Er was geen vriendschap tussen de twee vrouwen. Daarvoor bleef Venoma te veel op afstand. Ze kon Gaia immers niets vertellen over haar achtergrond, al ontstond er op den duur wel een zekere genegenheid. Venoma bleef zeer regelmatig voedsel brengen, heel gevarieerd, waarbij Gaia zich steevast opvroeg of er misschien een stad in de buurt zou kunnen zijn. Het maakte verder weinig uit. Ze had een harde les geleerd en zou haar meester niet meer verloochenen. Gaia bivakkeerde in een compleet verlaten gebied. Venoma zorgde enkele keren per week voor vlees dat in de late namiddag gebraden werd. Belial wenste totale afzondering voor de aanstaande moeder van zijn twee kinderen die gestaag groeiden in haar buik.
Op de 6de dag van de 9de maand ontwaakte Gaia en wist meteen dat haar weeën waren begonnen. Ze wist het – Venoma wist het en wachtte geduldig. Ook Belial begreep dat het moment eindelijk aangebroken was. Hij had plaatsgenomen op de trap en wilde getuige zijn van de geboorte en eerste ogenblikken van zijn twee zonen. Twee zonen, twee mannen die de wereld voor hem moesten veroveren. “Wat ouwe baardmans vrouwen heeft opgelegd, kan ik niet ongedaan maken,” en hij lachte akelig sarcastisch. “Ik zal vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte gaan, en hij zal over u heersen.” Hij lachte, terwijl Gaia steeds meer pijn leed en hem enkele verwensingen naar het hoofd gooide. “En dan zeggen ze, dat ik slecht ben.” Het duurde erg lang. Uren gingen langzaam voorbij. Er veranderde nauwelijks iets aan de situatie. Gaia schold Belial uit… tyfushond… pooier… woorden waarop hij met een aller beminnelijkste glimlach reageerde.
Ze begon te denken dat de bevalling eeuwig door zou gaan, dat er nooit een einde aan zou komen, altijd maar verder, als een straf die God had opgelegd voor haar trouweloosheid.
Bijna zesentwintig uur later werd de eerste jongen geboren, niet veel later volgde de tweede. Venoma zorgde heel geroutineerd voor de baby’s.
Gaia keek vermoeid toe en liet alles gebeuren.
Belial volgde zwijgend de rituelen, scheen het woord tot Gaia te willen richten, leek zich weer te bedenken liep weg. Op de 6de traptrede bleef hij staan. “Vandaag zal ons contract aanvangen. Gaandeweg zullen we ontdekken of jouw onderhandelingsresultaten enige waarde hebben. Je bent een harde, lijkt op je vader, maar dat is ook de reden waarom ik je heb gekozen.” Hij wierp haar een laatste cynische grijns toe en verdween.
Het najaar sloop bijna onmerkbaar dichterbij, dagen werden korter, nachten voelden kouder aan. Boombladeren verkleurden eerst onopvallend, maar later in een steeds hoger tempo. Er kwam een grijsgroene waas over het landschap te liggen. Haar jongens moesten voor warmte zorgen, terwijl de winterkou arriveerde, maar ze hadden zich al aan Venoma gehecht. Gaia verliet haar stenen bedstee nauwelijks, alleen voor de hoognodige behoeften. Vanaf de 6de dag konden beide jongens lopen, al was die witte sneller dan zijn zwartharige broertje. Het leek haar wel logisch. Ze waren nu eenmaal geen gewone kinderen, maar halfduivels, of daimonen, zoals hun directe nakomelingen ook zouden zijn. Ze twijfelde er niet aan of haar broers hadden de kinderen allang opgevoerd aan de varkens. Zwaar behaarde hoofden; lopen binnen een week, beter bewijs voor hun duivelse oorsprong bestond er haast niet.
Beide jongetjes klampten zich bijna letterlijk vast aan Venoma en het boeide Gaia totaal niet meer. Ze vond het allemaal prima. Dagen gingen langzaam voorbij, ze at, dronk en observeerde Venoma die haar overbodig had gemaakt. Het was ook Venoma die de jongens voedde en Gaia geloofde dat ze melk dronken. Wat zouden kleine kinderen – baby’s anders kunnen drinken? In de 6de week na haar bevalling gaf die witte op zeker moment te kennen honger te hebben. Hij kwam altijd als eerste. Het jongere broertje wachtte netjes zijn beurt af. Gaia keek toe, als gewoonlijk, maar ze wierp ook regelmatig verveelde blikken op de stalactieten boven haar hoofd en soms wenste ze dat er zo eentje naar beneden kwam en haar borstkas doorboorde. Venoma zette het jongetje neer dat naar Gaia keek en ondertussen zijn mond afveegde. Dat is vreemd. Ik heb nog nooit rode melk gezien. Hij lachte en er lag een rode zweem over zijn tanden. Ze sloeg een hand voor haar mond, draaide zich snel om en smoorde haar angstkreet.
Halverwege de 6de maand speelden de kinderen die nog altijd geen naam hadden gekregen, een spelletje dat ze zelf hadden bedacht. Verliezer kreeg een stomp in zijn maag. Die witte won bijna altijd. Gaia had vastgesteld dat er gesprekken plaatsvonden tussen de drie, voedster en kinderen, maar buiten bereik van haar eigen oren. Er zou sprake kunnen zijn van gedachteoverbrenging… telepathie. Het idee bleef in haar brein rondspoken en zorgde ervoor dat de dagen nog langer duurden dan voorheen. Hoofd rustte op de vertrouwde zadeltas, Gaia keek omhoog… Zou het erg veel pijn doen als zo’n ding in je borstkas terechtkwam?
Ze miste het belangrijkste moment tot nu toe, al drong het besef niet meteen tot haar door. Gaia draaide haar hoofd langzaam verveeld naar de spelonk en zag die witte met uitgestoken handen staan en hij ving iets op en het bewoog. Er waren scheuren ontstaan in het plafond… gaten… en er vielen kleine zwarte dieren omlaag. Hij bestudeerde ze aandachtig, wilde er eentje doormidden bijten, maar dat mislukte. Opgewonden keek hij om zich heen, zocht Venoma, niet zijn moeder, terwijl er vele duizenden schorpioenen omlaag vielen. Het jongetje verdween in een regen van gitzwarte schorpioenen. Gaia keek toe. De giftige dieren schenen hem niet eens te deren, hij genoot van hun gezelschap. Ze volgde de schorpioenenregen met dezelfde desinteresse die haar ziel sinds de bevalling had verlamd – alsof het haar kind niet eens was. Venoma zorgt er wel voor. De stem van Belial galmde in haar hoofd. “Euscorpius, jouw naam zal Korbin zijn – je broeders hoeder.” Wit uiterlijk, maar een ziel zo zwart als steenkool. Onmiddellijk stopte de schorpioenenregen. Het plafond sloot zich weer. Korbin graaide tevergeefs naar enkele schorpioenen die gewoonweg oplosten, zodat een minuut later al leek alsof ze er nooit waren geweest.
Het kon onmogelijk erger worden als de jongste zijn naam kreeg. Gaia ging rechtop zitten en wachtte, net als de andere drie, geduldig op de komst van… iets… een beweging, maar Korbin wees naar de vogel die de spelonk binnendrong. Een raaf. Die beesten zijn nooit alleen. Lang duurde het niet voordat er een tweede raaf volgde en het dier wachtte niet, maar vloog meteen verder. Het werd gevolgd door honderden, misschien wel duizenden raven die zich als een wervelwind om het zwartharige jongetje heen begonnen te bewegen. Vleugels klapperden, dieren krasten, er groeide een orkaan van krassende raven die gezamenlijk een grijszwarte wervelwind vormden waarin het broertje van Korbin vrijwel compleet verdween. Halverwege de trap stond Belial en hij sprak tot zijn jongste zoon. “Corvus Corax, jouw naam zal Alexander zijn en je zult de eerstgeborene altijd trouw blijven.” De raven verdwenen vrijwel direct, losten op, vervaagden, werden transparant, opgeslokt door de schaduwen van de spelonk.
Belial richtte zich vervolgens tot Gaia. “Je taak is volbracht. Ik heb je niet langer nodig. Je mag gaan… doen met je leven wat je blieft.”
“Maar meester… u kunt me toch niet zomaar wegsturen? Mijn broers zullen me vermoorden. Waar moet ik heen?”
Haar smeekbede vond gehoor bij Belial. “Misschien moet ik je inderdaad belonen voor je voortreffelijke werk,” zei hij, “die jongens zullen opgroeien tot sterke kerels… tijdloze heersers… Goed, dan zul je leven… zoals beloofd… eeuwig en onveranderlijk… net als ik… maar… de wereld zal je gaan vrezen… De mens zal je herkennen aan je zwarte verenkleed en vuurrode ogen… Je verschijnt alleen als verkondiger van dood en vernietiging… Waar jij bent, veranderen akkers in slagvelden. Jouw naam staat voor furie, vernietiger van beschavingen, zolang de mens zijn creatieve hoogtepunt vindt in het oorlogsbedrijf.”
Op de 18e dag nadat haar zoons hun naam hadden gekregen onderging ze haar metamorfose. Vanaf die tijd ontstond de mare dat een komende oorlog viel te voorspellen als er een zwarte raaf met rode ogen werd gezien en het klopte altijd. Haar zoons groeiden op tot tirannieke heersers en hun regering die op bloed gebaseerd was hield 7992 maanden stand. Hoe er een einde kwam aan de tirannie van de 2 broers werd nooit goed duidelijk, maar wijze mannen fluisterden dat God, na vele jaren, eindelijk opmerkte welk lijden Zijn Schepping moest doormaken.
Hij weende bittere tranen bij het zien van alle ellende en dat was de werkelijke oorzaak van de Zondvloed.