Mijn oom is overleden en heeft me een televisietoestel nagelaten. Hij was een man die twee maanden geleden onverwacht kwam te overlijden. Geld had hij genoeg en dat is vrijwel allemaal naar de kerk gegaan. Verder zijn er wat spullen verdeeld. Zo rijdt mijn moeder nu in zijn auto en ik heb zijn tv op tafel staan. Eerlijk gezegd heb ik nooit geweten dat hij een tv had.
Er bestaat een kans dat je dit model nooit eerder hebt gezien, zelfs in de zeventiger jaren werd dit type als volkomen ouderwets beschouwd. Het toestel was gemaakt voor een tijd waarin Nederlandse mensen slechts twee zenders hadden om uit te kiezen. Nederland 1. Nederland 2.
Zwart-witbeelden, geen afstandsbediening.
Zou het toestel nog werken?
Mijn moeder vond het wel een aardig idee om me op te schepen met dit stuk antiek.
Het toestel schijnt bovendien de reden te zijn geweest waarom mijn oom sinds pakweg 1976 geen tv meer heeft willen kijken. Ik zit me af te vragen waarom het zo bijzonder is. Zou er een of ander duister geheim achter het beeldscherm verborgen gaan. Ik wil weten wat het is. Noem het een alledaagse menselijke nieuwsgierigheid. Ik wist dat mijn oom ergens zijn leven leidde. Vegeteerde. En vereenzaamde. Een man die ik kende als een misantroop. Kluizenaar.
Toch duurt het een tijdje voordat ik de tv heb ingeschakeld – aan heb durven zetten.
Er verschijnen onscherpe beelden. Zwart – wit – een heleboel grijs – ruis.
Na bijna tien minuten heb ik een herkenbaar beeld en in eerste instantie weigert mijn verstand te accepteren wat ik zie – wat de tv me laat zien. Wat ik zie, is volstrekt onmogelijk.
De realiteit is soms iets wat nooit ofte nimmer kàn gebeuren totdat het desondanks toch gebeurt.
‘Onmogelijk’ is dan iets wat voor je ogen in rook opgaat.
Ik zie de huiskamer van mijn bovenburen. Een maand geleden ben ik er een keer geweest, aangezien een koerier er tijdens mijn afwezigheid een pakketje had achtergelaten. Dank je wel, koerier. Oudere man en vrouw die wonen te midden van afdankertjes. Kringloopspul. Gekregen of gebietst bij familie en vrienden. Hij heeft geen werk en drinkt niet, maar zuipt.
Zijn vrouw is voor iedereen bang, ook voor mij, ze durft me niet eens aan te kijken in het trappenhuis. Ik wens haar altijd een ‘goeiendag’, maar er volgt nooit een reactie.
Het is een televisietoestel uit de jaren vijftig of zo, jaren zestig misschien nog net.
Ik zie hun huiskamer.
De vrouw (en ik ken haar naam niet eens) schuifelt lusteloos langs het beeld en ik probeer te bedenken hoe dit kan. Zulke dingen zijn onmogelijk. Toestel is ruim zestig jaar oud.
Ik wil de tv uitzetten – in de kast opbergen – verstoppen en vergeten dat ik hem heb – erover liegen tegen mijn moeder als ze er een keer vragen over stelt. ‘Ja, mam, leuke aquarium.’
In mijn hoofd heet de buurvrouw gewoon ‘Buurvrouw en de buurman is ‘Buurman’.
Dan komt de buurman onverwacht thuis en zoals altijd is hij ook nu straalbezopen. Spijtig genoeg voor de buurvrouw heeft hij energie genoeg om ruzie te maken – te schelden en te slaan. Het valt nu pas op dat ik weliswaar beelden zie, maar geen geluid hoor. Wat ik ook probeer te doen, er is geen geluid. Hoe ver ik de volumeknop omhoog draai. Er is geen geluid. Niets.
Ik geef het tenslotte op. Ik concentreer me op de ruzie er gaande is. Op tv.
Feitelijk is Buurman de enige die ruzie maakt, want zijn vrouw ondergaat het lijdzaam en ze heeft het vaker meegemaakt. Ik zie een redeloze angst in haar ogen. Zijn agressie neemt toe. Voor het eerst denk ik dat het slecht af zou kunnen lopen. Daarom grijp ik naar de telefoon. Ik moet bellen, maar dat kan ik niet doen, want die gebeurt helemaal niet. Buurman is niet thuis. Of toch?
Ik had zijn dreunende stem moeten horen. Boven mijn hoofd.
Er valt een vaas op de grond. Bloemen en water belanden op de vloer. Buurvrouw knielt neer, ze begint op te ruimen, vergeet zijn razernij en ik zie dat Buurman vaststelt dat hij haar aandacht kwijt is geraakt. Hij grijpt een stoel en begint te slaan. Niet één keer, maar zonder ophouden. Buurvrouw verweert zich niet eens, ze valt bewusteloos neer en hij blijft slaan tot de stoel in stukken op de grond ligt. Haar gezicht is onherkenbaar geworden. De tv laat me een close-up zien. Extreme close-up.
Ik stap achteruit, voel me verdoofd en in de war, het duizelt me in mijn hoofd en snap er niks van. Wat is er nou gebeurd? Is er wel iets gebeurd?
Ondertussen zie ik het beeld eerst donker worden – daarna zie ik dezelfde ongedeerde buurvrouw door het beeld lopen. Net als daarstraks. Nee, niet nog een keer, verdorie. Ik zet de tv uit.
Nadat ik bijna tien minuten naar het scherm heb zitten kijken, besluit ik te gaan kijken. Boven. Ze zijn immers mijn bovenburen. Ik loop rustig de trap op. Alles is stil. Heel even overweeg ik aan te bellen, maar ik durf het niet. Dan zie ik haar verbaasd uit het raam kijken. Niks aan de hand.
Er is niets aan de hand.
Wat heb ik dan gezien? Wat heeft het te betekenen gehad? Waar kwamen die beelden vandaan?
Ik maak een fles wijn open en pak een glas uit de kast.
Alle tijd van de wereld, ik loop niemand in de weg en woon alleen. De fles gaat leeg.
Het voordeel van een goed geheugen is dat je alles onthoudt, het is ook wel eens een nadeel. Ik probeer het beeld van mijn doodgeslagen buurvrouw uit mijn hoofd te krijgen.
Het is iets wat niet is gebeurd en ook nooit zal gebeuren, maar de tv heeft het laten zien.
De tv die ik van mijn oom heb geërfd. Wat een schitterende erfenis!
*****
Gezien de hoeveelheid lege blikjes op het aanrecht heb ik veel gedronken. Niet genoeg overigens om te vergeten wat mijn erfstuk me gistermiddag heeft laten zien. Elk afzonderlijk beeldje ligt op mijn netvlies gebrand. Ik heb hoofdpijn, voel me ellendig, maar zie nog steeds hoe Buurman die eettafelstoel op zijn weerloze vrouw laat neerkomen. Doelloos dwaal ik door het appartement, trek de jaloezieën uit elkaar en zie buiten enkele politieauto’s staan… een heuse afzetting, buurtbewoners van wie ik er enkele herken. Verontrustend allemaal. Ik denk aan Buurman en Buurvrouw, ben niet langer verbijsterd, maar ongelofelijk bang.
De voordeurbel klinkt. Wat er ook is gebeurd vannacht; ik lag straalbezopen op bed. Zou Buurman later nog een biertje hebben gepakt?
Er staan twee rechercheurs voor mijn deur. Ze hebben al eerder aangebeld. Ik hoef die jongens niet uit te leggen hoe ik mijn avond heb doorgebracht. Ik stink gigantisch uit mijn bek. Bewijsmateriaal ligt verkreukeld op het aanrecht.
‘Wat is er gebeurd dan, mijnheer?’ Er volgt een beknopte uitleg. Ik heb geen uitgebreide samenvatting nodig. Gistermiddag heb ik het al zien gebeuren. Hopelijk verwarren die rechercheurs mijn verbijstering met de mentale schok die doodslaan van je buurvrouw teweegbrengt. Natuurlijk ben ik geschokt, maar vooral vanwege het feit dat ik alles vooraf ‘live’ heb kunnen zien. Ik begin voor het eerst te begrijpen wat mijn tv-toestel doet. Het biedt een gedetailleerde blik op de meest duistere zijde van de menselijke geest.
Het flatgebouw komt geleidelijk weer tot rust, en hetzelfde geldt in mindere mate voor mijn gemoedstoestand. Een week later begin ik te geloven dat ik me alles heb verbeeld. In werkelijkheid bestaan zulke dingen helemaal niet. Daarom besluit ik het tv-toestel opnieuw aan te zetten, hoewel ik me had voorgenomen dat kreng nooit meer aan te raken. Ik moet het weten en die woorden dreunen onophoudelijk in mijn hoofd. Net als de vorige keer ontwaakt het toestel heel langzaam. Ik krijg al bijna spijt van de beslissing, maar begrijp dat er geen andere mogelijkheid is. Dit moet ik doen.
Ik heb plaatsgenomen op een wankele stoel en hoop op een bekend kinderprogramma. Gelukkig zijn de eerste beelden neutraal (was dit de vorige keer ook niet zo?). Fietsende schoolkinderen. Niets aan de hand toch? Godzijdank. Ik zie heel gewone kinderen onderweg naar huis. Af en toe zie ik er eentje rechts of links gaan. Er verschijnt een glimlach rond mijn lippen, omdat ik de weg herken. Het is erg dichtbij. Je kunt het makkelijk lopen.
Er blijft één meisje over, ze moet tegen de wind in fietsen. ‘Had ik maar al een brommer,’ denkt ze volgens mij bij elke omwenteling van haar trappers. Voor het eerst voel ik me ontspannen. Er gebeurt niets. Blijkbaar laat het toestel niet bij elke gelegenheid moord en doodslag zien. Ik overweeg de tv uit te schakelen, strek mijn rechterarm en juist tijdens die ene beweging… dus terwijl ik het toestel wil uitzetten… zie ik het busje in beeld verschijnen.
De bestuurder rijdt verder, langzaam en soms haperend, stopt onverwacht. Het is een oud Volkswagenbusje, een hippieachtig ding met vrolijke kleuren en bloemen.
Een jongeman stapt uit, maakt enkele theatrale gebaren en schopt hard tegen het busje. Het meisje twijfelt zichtbaar, en denkt dat ze die auto misschien links voorbij moet rijden.
Ze passeert helemaal niet, maar stopt en er ontstaat een kort gesprek. ‘Een goede opvoeding gehad,’ denk ik nog.
De jongeman pakt het niets vermoedende meisje bij de armen en gooit haar krachtig in zijn busje. De fiets valt kletterend om. Hij springt als een roofdier in zijn auto en trekt onmiddellijk de deur achter zich dicht. Er is op zijn hoogst een minuut voorbij gegaan. Het busje komt in beweging. Niet langzaam en soms haperend, zoals daarstraks, maar met grote snelheid. De fiets blijft achter, een stille getuige.
Ik ben verbijsterd. Wat moet ik in hemelsnaam doen? Ik kan toch moeilijk de politie opbellen en zeggen dat er straks een meisje ontvoerd zal worden door een jongeman in een hippieachtig busje? In elk geval moet ik iets doen. Ik weiger af te wachten, zodat morgen de kranten volstaan met berichten over een ontvoerd meisje. De oplossing is doodsimpel. Ik hoef er alleen maar te gaan staan. Die smeerlap zal toch niemand ontvoeren als ik ‘stom toevallig’ toekijk? Er ligt een tevreden grijns op mijn gezicht.
Inderdaad slaagt mijn opzet volledig. Ik parkeer mijn auto opzichtig, half in de berm, geopende motorkap, zodat je denkt dat mijn auto onderweg kapot is gegaan. Het meisje fietst voorbij, en wordt inderdaad voorbij gereden door die goorlap met zijn vrolijk beschilderde Volkswagenbusje.
Mijn missie is volledig geslaagd, en ik voel me euforisch.
De volgende ochtend vind ik geen berichten in de krant over een verdwenen meisje. In mijn verbeelding had ik al een treurige foto van die omgevallen fiets op de voorpagina van mijn krant gezien. Ik ben echt heel tevreden met mezelf. Dit voorval bewijst dat je de toekomst kan veranderen.
Natuurlijk loopt er nog steeds een zieke smeerlap rond.
Mijn tv-toestel laat echter geen nieuwe beelden zien van die kerel met zijn Volkswagenbusje. Hopelijk durft hij niet meer.
De volgende keer ga ik een stap verder. Die vent hoort niet op straat, maar in de gevangenis of een gesticht.
Ik had zijn kenteken moeten noteren. Dat wel.
Bijna drie dagen later zet ik mijn tv-toestel wederom aan. Met een kopje koffie in mijn rechterhand neem ik plaats. Ondertussen verschijnen de gebruikelijke wazige beelden, die ik scherp probeer te krijg door onvermoeibaar aan dat knopje te draaien. Het duurt erg lang dit keer.
Na een tijdje herken ik het plaatselijke winkelcentrum. In het begin kijk ik vertwijfeld naar de warrige beelden. Ik zie een geweldige stroom mensen voorbij komen. Allemaal naamloze gezichten. Toch denk ik heel eventjes het meisje te herkennen dat enkele dagen geleden ontvoerd had moeten worden.
Mijn moeder staat naast me, want ik heb beloofd vandaag mee te gaan. Dus hier ben ik dan. Ik had vanochtend willen opbellen… Een vervelende ziekte bedenken, zo eentje die je enkele dagen aan huis bindt. Alles is goed, zolang ik maar niet hoef te gaan winkelen. Het is erg moeilijk ‘nee’ te zeggen tegen je moeder.
Dan ontstaat er paniek.
Het lijkt een beetje op beelden die je kent uit natuurdocumentaires, waarbij een antilope ruikt of hoort dat een leeuwin nadert, want het is nooit een enkel individu dat op de vlucht slaat. Als er eentje gaat, dan gaan ze allemaal.
Een man of vrouw begint te rennen met een geweldige chaos als gevolg. Mijn moeder valt. Er groeit een grote rode vlek op haar borst. Eerst kijk ik naar mijn moeders rood wordende borst, vervolgens registreert mijn brein een jongen (een man kun je hem niet eens noemen) die een semiautomatisch wapen afvuurt op het winkelende publiek.
Zo meteen bel ik mijn moeder. Ik zeg gewoon dat we een andere keer gaan winkelen. Aanstaande zaterdag is niet zo’n best idee.
Misschien bel ik de politie. Misschien ook niet. Ik zal moeten uitleggen waarom ik denk dat er komende zaterdag een schietpartij zal plaatsvinden in het winkelcentrum. Daar heb ik geen trek in.
Ik zet de tv uit, en vervloek mijn oom, die dit alles geweten moet hebben.
Hoe stop je zo’n geschifte gozer eigenlijk?
Zaterdag ga ik alleen naar het winkelcentrum en niet om te winkelen.